
Weekbrief Leo Fijen – 5 mei
De innerlijke vrijheid van Titus Brandsma
Trek op iedere plaats waar je woont weg uit het eindige en ga binnen in de oneindige ruimte van God. Deze woorden lees ik wanneer ik vijf jaar geleden in het karmelietenklooster te Boxmeer ben en daar voor het eerst zie hoe Titus Brandsma de eerste maanden van zijn leven als karmeliet heeft doorgebracht. Ik word meegenomen naar de bovenste etage van dat monumentale gebouw uit het verre verleden. Die is niet toegankelijk. Als je daar komt begrijp je het ook: alles is schots en scheef, je struikelt over de rommel. En toch is daar de ruimte waar Titus Brandsma door God gevonden is. In een kleine cel voor novicen. Daar moet deze geboren Fries een weg hebben gevonden om binnen te gaan in de oneindige ruimte van God. Als je Titus Brandsma wilt begrijpen, moet je deze ruimte hebben gezien. Een uiterlijke ruimte die de weg naar binnen mogelijk maakt. Die cel van Boxmeer moet met Titus meegetrokken zijn, op zijn werk voor journalisten, op zijn tocht langs parochiezaaltjes en in zijn verzet tegen een wereld die gedomineerd wordt door nazisme. Als je zo de weg naar binnen weet te vinden, als je de cel van Boxmeer overal met je meeneemt, is God overal bij je en ben jij steeds weer dicht bij God.
In januari van 1985 ging ik voor het eerst als journalist geestelijk leven werken. Ik deed dat op het secretariaat van de katholieke kerk. Ik maakte daar het kaderblad dat inmiddels niet meer bestaat. Een van de eersten die mijn pad kruiste was Louis Frequin, de voormalige hoofdredacteur van De Gelderlander die leefde met Titus Brandsma. Hij maakte bij de zaligverklaring van Titus Brandsma een speciale editie van het kaderblad voor werkers in de katholieke kerk. Hij was gefascineerd door deze bescheiden Titus die in de oorlog zijn leven had gegeven. Hij wilde niet wijken voor de propaganda van het nationaal-socialisme en trok als een klokkenluider in opdracht van kardinaal De Jong langs redacties van katholieke kranten. Het was mijn eerste kennismaking met Titus Brandsma: een Godzoeker, een wetenschapper, een klokkenluider voor journalistiek werk in vrijheid, een karmeliet, een Fries, een bevlogen mens die nooit te beroerd was om overal en nergens in Nederland zijn geloof te delen. Titus Brandsma kwam overal, van kleine rokerige zaaltjes tot aan deftige universitaire ruimtes. Maar hij bleef trouw aan zichzelf. Geen verzoek was hem te veel. Omdat hij de weg had gevonden naar de oneindige ruimte van God.
Die weg is niet te organiseren en wordt je gegeven. Als genade. Titus Brandsma trekt sinds 1985 in mijn leven met me mee. Niet omdat ik ook graag langs rokerige zaaltjes trek en mijn gelovige verhaal vertel, maar veel meer omdat hij steeds weer opduikt in mijn leven. Titus is opgepakt door de Duitsers, komt in Scheveningen terecht en belandt dan in kamp Amersfoort. Daar is hij zijn medegevangenen tot steun. De Duitsers kunnen niet zijn gelovige hart raken, de cel van Boxmeer geeft hem ook daar de vrijheid om bij God te zijn. Die cel trekt met hem mee, in de ergste gruwelen. Zo is hij voor zijn medegevangenen een teken van hoop en vrijheid. Dat laat hij zien door van kampkleding en touwtjes een rozenkrans te maken. Met die rozenkrans leert hij de andere gevangenen hoe je verbonden kunt zijn met het lijden van Christus en zo in pijn en gevangenschap toch innerlijk vrij kunt zijn. Die rozenkrans geeft hij mee aan een gymleraar uit Twente. Diens zoon wordt priester en leent mij een paar dagen die rozenkrans. Die is netjes teruggegeven, maar blijft voor mij het symbool van het leven van Titus. Niets hebben, gemarteld worden en toch vrij zijn voor God en met God. Zo vier ik met Titus Brandsma de vrijheid van 4 en 5 mei, elk jaar.
Leo Fijen