
Vijfentwintigste zondag door het jaar B – Ik ben klein en zij zijn groot
23 september 2018
Schriftlezingen: Wijsheid 2,12+17-20 en Marcus 9,30-37
‘Wie een van zulke kinderen ontvangt in mijn Naam, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft.’ (Marcus 9,37)
De leerlingen maken ruzie over wie de baas is. Daar kunnen we ons iets bij voorstellen. Wie heeft het voor het zeggen in een voetbalclub: de trainer, de aanvoerder of de duurste speler? Wie bepaalt de gang van zaken in een orkest: de sponsor, de dirigent of degene die de eerste viool speelt? Wie is de baas in een ziekenhuis: de raad van bestuur, de directeur, de specialist of de econoom? Zo raar is het niet dat de leerlingen ruziën.
Dan zet Jezus een kind in hun midden en zegt: ‘Ieder van jullie wil in het middelpunt staan, maar bij ons moet niet de grootste centraal staan, maar de kleinste.’ Het gebaar van Jezus was revolutionair. Het zette de menselijke verhoudingen op zijn kop. In de tijd van Jezus stonden kinderen niet in het middelpunt, zoals nu vaak het geval is. Meestal werd over kinderen heen gekeken, letterlijk en figuurlijk. Kinderen konden de wet nog niet onderhouden en ze waren te jong voor de synagoge.
Maar wie is klein en wie is groot? Jezus plaatst een klein kind in het centrum en de grote mannen – Petrus, Jakobus, Johannes en al die anderen die graag in het middelpunt staan – moeten stappen terug zetten. ‘Jullie zijn er niet voor jezelf’, zegt Jezus, ‘maar voor de kleinen, de mensen die niet meekomen en over wie heen gekeken wordt. Wie een van zulke kinderen ontvangt in mijn Naam, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft.’
Dat God bij ons aanklopt en niet omgekeerd, zet onze verhouding met God op zijn kop. Het is niet langer God die ons opneemt in het hemels paleis, waar Hij woont. Wij zijn het die God in huis nemen, zoals Etty Hillesum in haar dagboek schreef: ‘Ieder huis zou men moeten maken tot een woning voor jou, mijn God. En ik beloof je, ik zal in zoveel mogelijk huizen onderdak zoeken voor jou, mijn God’. Als God zichzelf klein maakt om in mij te kunnen wonen, God-met-ons, wie ben ik dan om koste wat kost de grootste te willen zijn?
Jan Hulshof