
Vijfde zondag door het jaar B – Een dag uit het leven van Jezus
Schriflezingen: Job 7,1-4+6-7; 1 Korintiërs 9,16-19+22-23 en Marcus 1,29-39
Hij genas vele zieken van allerlei kwalen, en Hij dreef veel demonen uit (…) En in alle vroegte, het was nog nacht, stond Hij op, ging naar buiten naar een eenzame plaats en bleef daar bidden.’ (Marcus 1,34-35)
Marcus laat ons ‘een dag uit het leven van Jezus’ meemaken, een drukke dag, ook al is het sabbat. In de ochtend gaat Jezus naar de synagoge om er te prediken en een man van een boze geest te bevrijden. Vandaar gaat Hij ‘regelrecht’ naar de zieke schoonmoeder van Simon.’s Avonds, wanneer de sabbat voorbij is, brengen mensen zieken en bezetenen naar Hem toe. Nog tijdens de nacht staat Hij weer op om op een eenzame plek te bidden. Wanneer dan opnieuw mensen achter Hem aankomen, trekt Hij meteen verder naar andere dorpen.
Er zit tempo in het gebeuren. Het is een komen en gaan van jewelste, van buiten naar binnen en van binnen naar buiten, van de stilte naar het Woord en van het Woord naar de stilte, van de synagoge naar de markt en van de markt naar de synagoge, van samen naar alleen en van alleen naar samen, van het bidden naar de hulpverlening en van de hulpverlening naar het bidden, van God naar de mensen en van de mensen naar God.
Het verhaal van Marcus doet me denken aan een wijkzuster, een religieuze, die ik heb gekend. Ze leek wel wat op Jezus. Ook zij was onophoudelijk onderweg, eerst op de fiets, daarna op een solex en ten slotte in een volkswagen. Toen ze met pensioen ging vroeg de lokale radio hoe ze elke dag al haar werk gedaan kreeg en nog wel met zoveel aandacht dat iedereen het gevoel had: de zuster is er alleen voor mij. Ze antwoordde: ‘Elke morgen een half uurtje bidden. Als me dat lukt, heb ik het meeste werk al gedaan.’
Marcus laat zien waar Jezus de energie vindt om er helemaal te zijn voor anderen. Het heeft te maken met de stilte in de vroege ochtend. Daar is Jezus één met de Vader en één met elke mens. Daar is de bron van zijn compassie met elke mens die Hij tegen komt, de zondaar, maar ook de zieke en niet te vergeten, de mens die gevangen zit in zijn verslavingen en complexen. Zoiets moet die wijkzuster bedoeld hebben toen ze zei: ‘Elke morgen een half uurtje bidden. Als dat lukt, heb ik het meeste werk al gedaan.’
Jan Hulshof s.m.
Afbeelding: Nederlands Openluchtmuseum