Tweeëntwintigste zondag door het jaar B – Voor wie rein zijn is alles rein

Schriftlezingen: Deuteronomium 4,1-2+6-8 en Marcus 7,1-8+14-15+21-23

‘Luister allemaal naar Mij en begrijp Me toch. Niets wat van buitenaf in de mens komt, kan hem onrein maken. Maar wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein.’ (Marcus 7,14b-15)

Het gaat in dit stukje evangelie niet om een onschuldig wissewasje. Sommige leerlingen van Jezus gingen aan tafel zonder hun handen te hebben gewassen en dit was voor de farizeeën en sommige schriftgeleerden een bloedernstige zaak. Niet zozeer een kwestie van hygiëne, maar wel van respect voor de wet van God. Handen konden immers onreine dieren, dingen of mensen aangeraakt hebben. Wie onrein was, moest ver blijven van alles wat heilig was en moest ook het gezelschap van andere mensen mijden.

Jezus verdedigt zijn leerlingen en legt uit dat het niet om de wet van God gaat, maar om voorschriften van mensen. Jezus herinnert aan wat de profeet Jesaja zei over zijn religieuze leiders: ‘Wat ze als ware leer brengen, zijn voorschriften van mensen. U laat het gebod van God los en houdt vast aan de traditie van mensen.’ Zo helpt Jezus mensen onderscheid te maken tussen de wet van God en menselijke tradities. Ook andere religies onderstrepen dat de geest van de wet belangrijker is dan de letter, zoals het volgende verhaal laat zien.

Twee boeddhistische monniken waren op weg terug naar hun klooster. Bij een rivier zagen ze een meisje dat niet durfde over te steken. ‘Ik zal je wel dragen’, zei de oudere monnik en hij droeg haar op zijn schouders naar de overkant. Toen beiden hun weg een tijdje vervolgd hadden, zei de jongere monnik: ‘Broeder, je weet dat onze regel verbiedt een vrouw aan te raken! Ik moet dit de abt vertellen.’ De ander antwoordde: ‘Ja, ik heb haar gedragen. Daarna heb ik haar losgelaten, maar jij draagt haar nog steeds!’

Van Boeddha wordt trouwens een spreuk overgeleverd die veel lijkt op wat Jezus zegt over eten met ongewassen handen. ‘De waarheid is dat het kwaad door jezelf bedreven wordt. Je wordt bezoedeld door jezelf… Reinheid en onreinheid zijn van het individu. Niemand kan een ander onrein maken.’ Ook Jezus zegt dat onreinheid niet van de straat komt of door contacten met anderen, maar van binnen zit, wanneer we gevoelens koesteren van afgunst, hebzucht en onreine begeerten. Of zoals Paulus zegt: ‘Voor wie rein zijn is alles rein’ (Titus 1,15).

Jan Hulshof