Sacramentsdag jaar C – Samen aan tafel

Schriftlezingen: Genesis 14,18-20, 1 Korintiërs 11,23-36 en Lucas 9,11b-17

De gaven van Melchisedek , zie jet eerste Eucharistische gebed, en Abraham worden in de liturgie als voorlopers van onze Eucharistie genoemd. Melchisedeks gaven uit de volkeren en Abrahams gaven uit Israël komen hier samen, en met de zegen die Melchisedek over Abraham uitspreekt, begint hier de belofte dat diens nageslacht groot en talrijk zal zijn, en vanuit Salem – Sjaloom – over heel de aarde zal heersen, zich te realiseren. In zijn zegenspreuk worden hemel en aarde tezamen gedacht; daarin bestaat blijkbaar de zegen.

In de eerste brief aan de Korintiërs geeft Paulus de traditie door. Hij geeft weer door wat hijzelf ook al ontvangen heeft. Namelijk dat Jezus brood en wijn nam, ze omduidde en op zijn Lichaam en Bloed betrok en bij beide zegt: “Doet dit … tot mijn gedachtenis”. Het nemen, eten en drinken is niet alleen maaltijd, maar vooral verkondiging van Jezus’ weg, van zijn lijden en sterven als de weg tot de Vader. Dat is een dynamisch gebeuren, het focust op het danken (van de Vader), het breken van het brood (fractio panis) en het ronddelen van de beker om ervan te drinken. Denken in termen van substanties lijkt mij een te statische benadering.

Het Evangelie opent met de welwillende gastvrijheid van Jezus: Hij spreekt de mensen die Hem volgen aan over het Rijk Gods en maakt hen ‘heel’, heelmeester! Dat contrasteert met de leerlingen die zeggen: “Stuur ze weg! Laten ze voor zichzelf zorgen: U, wij, kunnen dat niet.” Hun opmerking was niet onrealistisch; er waren namelijk rond de vijf duizend man aanwezig. Stel je voor! Jezus ziet de mensen en hun nood, terwijl de leerlingen terugdeinzen voor de aantallen.
Jezus biedt allen een zitplaats en deelt wat er is: vijf broden en twee vissen, (NB. Waar is het jongetje gebleven?) met een gebed om zegen van omhoog, waarbij onmiskenbaar een overeenkomst met onze   liturgie doorklinkt. De leerlingen, die als college van ‘de twaalf’ opgevoerd worden, hebben een bemiddelende rol. En in de conclusie dat er zelfs twaalf manden met eten over zijn, opent de blik zich voor het hele (toekomstige) volk Gods, waarbij sommigen denken dat de groepen van 50 (NB. bij Marcus: van 100!) naar huisgemeenten vooruit wijzen.

Henk Bloem

Augustinus benadrukt dat niet alleen het geheiligde Brood en de gezegende Wijn Lichaam en Bloed van Christus zijn, maar ook de gelovigen die aan de eucharistie deelnemen. Bekend is zijn aansporing: Estote quod viditis et accite quod estis (s.272): ‘Wees wat jullie zien en ontvang wat jullie zijn, lichaam van Christus!’ De overtuiging dat gelovigen Lichaam van Christus zijn, keert meermalen terug: ‘Neem en eet het lichaam van Christus: zelf bent u ook al ledematen van Christus geworden in het lichaam van Christus. Drink wat u hebt gekost om niet te denken dat u maar weinig waard bent’. (s.228B,3)
Hij gaat uit van eten én drinken – twee gedaanten. Maar nog opmerkelijker is  dat deze bisschop zijn gelovigen heel hoog acht: ze zíjn Lichaam van Christus.
(Hans van Reisen in: Zijn Lichaam worden, Charles Caspers Ad Leys, Berne Media, 2013, ISBN: 9789089720580)