Ga naar hoofdinhoud

Geen feestmaal zonder vasten

Volgende week begint de Veertigdagentijd, ook wel de (grote)Vasten genoemd. Tijd voor een nadere beschouwing over hoe men feest en vast in de kloosters. In nr. 25 van Klooster! schreef Thomas Quartier osb over de vraag: Kan het nog wel feest worden, als het altijd feest is? Thomas duikt de kloosterregel in en ontdekt iets opvallends: Benedictus spreekt in zijn regel helemaal niet over feesten. Wél over vasten.

Hoe vieren jullie eigenlijk feest?’ Die vraag zou menigeen waarschijnlijk vaak aan een kloosterling willen stellen, maar wellicht niet echt durven. Het klooster lijkt eerder een plek voor ingetogenheid en afzien, niet voor uitbundigheid en lekkernijen. ‘Zouden ze daar ook een feesttafel kennen?’ Zonder al te veel inkijk in de privésfeer van kloosters te geven, is het antwoord op die tweede vraag natuurlijk: ‘Ja’. Kloosterlingen vieren feest, en dat merk je ook aan tafel.
Natuurlijk zijn er best verschillen tussen kloosters hoe rijk gedekt die feesttafel is. Het hangt van de gelegenheid af, en van het temperament van een gemeenschap. Het maakt verschil of het om een persoonlijk feest zoals een jubileum gaat of een kerkelijk feest zoals Kerstmis of Pasen. De ene keer zal er rekening worden gehouden met het karakter en de voorkeuren van de jubilaris, de andere keer met het seizoen van het jaar en plaatselijke gebruiken. Ook maakt de omgeving van het klooster verschil. In een omgeving waarin een strakke levenswijze toonaangevend is, wordt minder uitbundig gevierd dan in bourgondische streken. Maar altijd is er aandacht voor het bijzondere.
Natuurlijk zal een feestmaal in een klooster een ander karakter hebben dan in een restaurant. Maar dat doet aan de bijzonderheid geen afbreuk, integendeel. In een klooster is het bijzondere niet per se uitbundig. Maar daardoor wellicht des te feestelijker. Zelfs met kleine dingen extra aan tafel kun je zo blij zijn als een kind. Wellicht zou menige kloosterling eraan toevoegen: ‘Als je iedere dag een feestmaal op tafel hebt, wordt het lastig om nog iets bijzonders te eten.’ Er bestaat namelijk geen feestmaal zonder vasten.

Voorbereiden
Het valt niet te ontkennen dat de meeste mensen in onze streken kunnen eten wat ze willen, en dat elke dag. Wat is dan nog een feest? Kan het nog wel feest worden als het altijd feest is? Vanouds zijn er daarom vastenperiodes die aan de grote feesten voorafgaan. In het christendom zijn de veertig dagen voor Pasen het meest bekende voorbeeld. Zo is de liturgie ingetogener, er wordt geen Gloria gezongen. Maar ook aan tafel is zeker de oudere generatie nog bekend met het gebruik dat men zich in die periode iets moest ontzeggen: een vastenoffer. Voor velen is het nog levendig in het geheugen: als kind kreeg je geen snoep. Wanneer het dan Pasen werd, veranderde dat ineens. En dan was het ook echt feest. De paaseieren en snoepjes waren anders dan gewoon en zeker anders dan in de periode ervoor. Dat gebruik heeft tegenwoordig voor velen zijn betekenis verloren. Pasen is niet meer voor iedereen het religieuze hoogtepunt van het jaar, en daarmee lijkt ook het vasten zinloos.
Wat de meesten niet weten is dat ook de Advent oorspronkelijk een vastenperiode was. Je ontzegde je ook in de aanloop naar Kerstmis iets, om dan de geboorte van Jezus echt te kunnen vieren. Mensen vieren tegenwoordig massaal Kerst. Restaurants zitten volgeboekt. Velen zijn weken van tevoren bezig met het samenstellen van het menu voor thuis en het in huis halen van de passende extra’s. De Advent is dan eerder een voorbereidingsperiode waarin alles al beschikbaar is. Je vindt alles al vóór de maand december begint in de rekken van de supermarkten, en de kerstmarkt is ook vanaf 1 december geopend. Wachten op het feest hoeft dan niet meer, en daardoor verliest het ook het bijzondere karakter. Wanneer vasten niet meer gekoppeld is aan de feestkalender – of je nou religieus bent of niet – springt het feest er minder uit. Voor religieuze mensen of degenen die een bepaalde tijd in het jaar een spirituele betekenis willen geven, geldt dit probleem des te sterker.

Vasten
Wellicht is het van alle tijden dat mensen eerder naar het feest neigen dan naar het vasten. Daarom is het dan ook niet gek dat in een klooster meer nadruk op dat tweede lijkt te liggen. De indruk van iedereen die zich afvraagt of er wel echt een feestmaal is voor kloosterlingen, is dan ook weer niet helemaal verkeerd. In de Regel van Benedictus van Nursia (480- 547) – de oudste kloosterregel in het Westen – begint het hoofdstuk over de vastentijd dan ook als volgt: ‘Eigenlijk moet een monnik zijn hele leven de vasten onderhouden, maar die deugd is slechts weinigen gegeven.’ Dat klinkt niet bepaald vrolijk. De enige reden om dus volgens deze spirituele klassieker niet te vasten en af te wijken van de strenge voorschriften, is de menselijke zwakheid. Alleen daarom is de tijd vóór het feest een speciaal trainingsparcours: ‘Daarom adviseren wij om minstens in de veertigdagentijd te leven in alle reinheid’ (RB 49,1-2). Van het eigenlijke feest is hier geen sprake. In de hele Regel komt het feestvieren dan ook niet echt voor. Wél de voorbereiding, en die is eerder op geestelijke zaken gericht dan op wereldse.
Dat geldt trouwens ook voor het vasten zelf. Sint Benedictus legt vooral nadruk op een extra inspanning op geestelijk vlak, dan pas volgt het afzien in lichamelijke zin: ‘persoonlijke gebeden en onthouding van eten en drinken’ (RB 49,5). Eerst het extra gebed, dan pas de onthouding. Dat wordt ook duidelijk wanneer de Regel de monniken aanspoort om tijdens de vas- tentijd extra te lezen: ‘In de veertigdagentijd ontvangt ieder een boek uit de bibliotheek, dat van het begin tot het einde volledig gelezen wordt’ (RB 48,15). Wat voor ons tegenwoordig als ontspanning klinkt, kon in de 6e eeuw best een hele inspanning zijn omdat velen analfabeet waren. Ook gaat het hier niet om een relaxte literatuur, maar een geestelijke lezing (lectio divina) die heel geconcentreerd en meditatief plaats dient te vinden. Vasten is dus een tijd van bezinning die uiteindelijk wel een positieve drive kent: ‘Ieder moet op zijn eigen manier de voor hem geldende maat overtreffen en in de vreugde van de Heilige Geest en uit vrije wil een offer brengen aan God’ (RB 49,6).
Hoe groot die vreugde ook moge zijn, het valt niet te ontkennen dat de inspanning en het afzien vooral nodig zijn omdat mensen normaliter nou een keer niet staat zijn om zich te concentreren op het échte feest: het hemelse bruiloftsmaal. Dan verbaast het niet dat er geen woord staat over een gezellig samen eten dat lekker smaakt en feestvreugde hier en nu opwekt. Maar zoals eerder al gezegd, in huidige kloosters zal men de vastentijd volgens de Regel onderhouden, maar zal er zeker ook feest worden gevierd – op een gepaste wijze die heel bijzonder kan zijn.

Eten
Maar laten we eerst nog even kijken hoe het kloosterlijke eten er normaliter uitziet volgens de bronnen. Soberheid lijkt wat de hoeveelheid eten betreft de basisregel. Daarom wordt het voedsel gereglementeerd door de abt, de hoogste gezagsdrager in het klooster: ‘In ieder geval voorkomt hij onmatig- heid, zodat het nooit zover komt dat een monnik aan indigestie lijdt. Want niets is zo oneigenlijk voor een christen als overmaat’ (RB 39,7-8). Wel moet het eten altijd genoeg zijn. Zo kan er meer eten op tafel komen voor mensen die extra zwaar werk verrichten. Ook kunnen er uitzonderingen voor zieken worden gemaakt: zij mogen vlees eten om weer aan te sterken wat monniken normaliter niet mogen. De basisregel is dan ook dat elk naar behoefte te eten krijgt. Onthouding mag niet betekenen dat je daar- door verzwakt en eronderuit gaat. Die balans staat als basisregel boven alles. Daarom mag er ook geen kieskeurigheid zijn en hangt het eten niet af van je eigen smaak. Wat op tafel komt, wordt opgegeten. Als je dat niet hoeft, is het je eigen probleem. Wel wordt er weer rekening mee gehouden dat niet iedereen alles kan eten: ‘Twee warme gerechten per tafel achten wij voldoende. Dat is vanwege diverse gevoeligheden: wie het ene gerecht niet verdraagt, kan dan het andere eten’ (RB 39,1-2). Wie toch geen van de twee lekker vindt en niets eet, moet niet rekenen op compensatie of vervanging. Het klinkt in huidige oren als een ouderwetse kostschool. Gelukkig dat het er vandaag anders aan toe gaat. Natuurlijk wordt niet meer gegeten zoals 1500 jaar geleden. Maar het idee dat het eten geen kwestie van extraatjes is, geeft wel te denken. Mensen zijn er tegenwoordig aan gewend dat ze in eerste instantie eten waar ze op dat moment zin in hebben. Maar je kunt ook genieten van wat je ontvangt en wat je niet op dat moment zelf van het menu gekozen hebt. Wellicht is dat zelfs een veel intenser genot. Kloostermaaltijden zijn voedzaam, smakelijk en sober. Maar het is zeker niet altijd afzien.

Voeden
De intensiteit van samen maaltijd beleven, wordt nog versterkt door het feit dat in kloosters in stilte wordt gegeten terwijl een van de kloosterlingen voorleest: ‘Bij de maaltijd van de broeders mag de lectuur niet ontbreken’ (RB 38,1). Geestelijk en lichamelijk voedsel gaan dus altijd samen. Een stichtelijk boek dient als inspiratie, en dat zou niet mogelijk zijn als alle aandacht uit zou gaan naar de geraffineerde gerech- ten waartussen je geen keuze kunt maken. Ook een oppervlakkige conversatie of luidruchtigheid aan tafel zou de openheid verkleinen om gevoed te worden, geestelijk en lichamelijk. Daarom wordt er zwijgend gegeten: ‘Tijdens het lezen is er volledige stilte: geen gefluister of stemgeluid is te horen behalve dat van de lezer. Wat men bij het eten en drinken nodig heeft, geven de broeders elkaar aan, zodat niemand ergens om hoeft te vragen’ (RB 38,5-6). Weer zo’n voor moderne mensen bevreemdende regel. Is de maaltijd niet hét moment om te socializen? In kloosterlijke zin is de maaltijd een moment van gemeenschap. Maar dat hoeft dus geen verbale communicatie te zijn. Wanneer je een vastgelegde vorm hebt hoe je bij het eten met elkaar omgaat, kan dat bevrijdend zijn: geen praten om te praten en ook geen ongemakkelijke stilte. Tot op de dag van vandaag is dit gebruik in veel kloosters intact. Natuurlijk is het geen model voor het de gezamenlijke maaltijd in het gezin of het etentje met vrienden. Maar de maat, de aandacht voor wat je ontvangt en de gepaste omgang met elkaar kunnen wel degelijk een inspiratie zijn. Gezamenlijk maaltijd houden is namelijk een van de basisrituelen van menselijk samenleven.

Feesten
Toch blijft de vraag hoe het dan met het beleven van een feest zit. Zoals gezegd is daar met betrekking tot het eten bij Benedictus nergens sprake van. De duidelijkste tegemoetkoming is het drinken. Voor veel mensen hoort een gezellige glaasje wijn bij het eten. Hoe zit dat in een klooster? Over het algemeen wordt in kloosters wel degelijk met mate alcohol gedronken. Sint Benedictus staat het drinken van wijn dan ook toe, al moet er meteen bij gezegd worden dat dit alleen is omdat mensen te zwak zijn om het zonder te doen. Dat zou het eigenlijke ideaal zijn: ‘Ieder heeft van God zijn eigen gave, de een deze, de ander die. Daarom is het met enige aarzeling dat wij voor anderen de juiste porties bepalen. Niettemin, rekening houdend met de zwakheid van de minder sterken, geloven wij dat een halve liter wijn per persoon per dag voldoende is. Degenen aan wie God het vermogen tot onthouding geeft, weten dat zij een speciale beloning zullen krijgen’ (RB 40,1-4). Het lijkt er bijna op dat wat wij bij een geslaagd feest vinden horen, hier alleen maar op de koop toe wordt genomen wegens menselijke beperktheid. Hoe mooi zou het zijn als we geen feestvreugde hoefden te beleven… Dat is natuurlijk niet de strekking van de kloosterlijke spiritualiteit. Zoals aan het begin gezegd: in de meeste kloosters is er wel degelijk een feestelijke maaltijd, en daar kan best ook wijn bij horen, voor hen die dat willen. De nadruk die bronnen als de Regel van Benedictus leggen op vasten en onthouding, zijn kennelijk nodig om echt feest te kunnen beleven.
Het is in de 6e eeuw niet ongebruikelijk om dat feest vooral in de eindtijd te lokaliseren – het echte feestmaal waar we ooit voor genodigd hopen te zijn. Maar het is duidelijk dat er al in Bijbelse bronnen wel degelijk ook aardse bijzondere momenten een spirituele bron van inspiratie kunnen zijn. Denk aan psalm 104: ‘Er is wijn die het mensenhart deugd doet, als van olie glanst het gelaat, en brood dat het mensenhart kracht geeft’ (Psalm 104,15). Een voorproefje van de eeuwige vreugde. Het bijzondere kan te ervaren zijn als we er echt open voor staan. Een glaasje wijn doet pas echt deugd als je er niet al te zeer aan gewend raakt. Als mensen dat van kloosters kunnen leren, is het feestmaal thuis of in een restaurant wellicht een nog grotere bron van vreugde.

Klooster! 25 blz. 41-43
Foto: Refter Abdij Mont Saint Michel, Yves via Pixabay

 

Boeken

Paus Franciscus – Hoop laat je nooit in de steek – als pelgrim onderweg