
Schrijfster Esther Gerritsen ‘Het leven geeft me voortdurend ongelijk’
De lezers van Trouw kozen ‘De Trooster’ van Esther Gerritsen als mooiste boek van 2018. Deze Paasroman gaat over een onmogelijke vriendschap tussen de gelovige klooster conciërge Jacob en de wereldse politicus Henry Loman, die iets op zijn kerfstok heeft. Ook was het boek genomineerd voor het beste theologische boek van 2018, de eerste keer dat een roman in aanmerking kwam voor deze prijs.
‘Waarom neemt tante Esther geen hostie?’ vroegen haar nichtjes, die hun Eerste Communie deden. Maar Esther Gerritsen moest tot aan haar veertigste niets meer hebben van de katholieke traditie waarin ze werd grootgebracht. Toch zegt ze tegenwoordig volmondig ‘Ja’ op de vraag of ze in God gelooft. ‘Ik vind het helend om de dingen waarmee ik ben opgegroeid weer een plek te geven in mijn leven.’ Een gesprek over de troost van geloven en over haar nieuwste boek De Trooster, dat zich afspeelt in een klooster.
We spreken elkaar op de dag dat De Trooster genomineerd is voor het beste theologische boek van 2018*. Het is de allereerste keer dat een roman in aanmerking komt voor deze prijs, die uitgereikt wordt tijdens de Nacht van de Theologie. Esther Gerritsen is blij verrast en nieuwsgierig: ‘Het is een wereld die ik niet zo goed ken, ik ga me nog wel even inlezen!’ Het is een prettige bijkomstigheid van haar coming-out als gelovige: ‘Ik ontdek nieuwe boeken, ik heb leukere gesprekken. Als je een boek over relaties schrijft gaat het in interviews al snel over je eigen relatie, heel persoonlijk. Religie is ook persoonlijk, maar dat vind ik eigenlijk veel interessanter. Het lukt me niet altijd mijn geloof goed te onderhouden, maar erover praten herinnert me eraan hoeveel ik eraan heb, hoe belangrijk het is. Het raakt de essentie van alles. En dat is fijner dan de vraag: ‘Hoe was je scheiding?’
In je boek ‘Een kleine miezerige god’ uit 2008, schrijf je god nog met een kleine letter.
‘Nadrúkkelijk met een kleine letter ja. Omdat ik wel het verlangen kende naar iemand om aan te spreken, maar dat ik het ook totaal onzin vond, het niet kon geloven. Het leek me zo raar en zo willekeurig, dat iemand zegt: ‘Ik heb er wel zin in, in een god. Alsof ik dat zelf nog niet serieus kon nemen. Dus eigenlijk eerder uit respect voor een echte god noemde ik het een kleine miezerige god, een klein zelfverzonnen godje waar je tegen kan praten.’
In de Trooster staat God met een hoofdletter geschreven…
‘Ja, want de hoofdpersoon is iemand die écht gelovig is, dat wordt niet steeds in twijfel getrokken. Ik vond het heel jn me in te leven, want als je zelf je geloof aan het ontdekken bent dan is het een hele veilige manier om dat in fictie te doen. Dan kan je je helemaal in iemand verdiepen, dan hoef je even niks met je twijfel, je mag het helemaal geloven.’
Speelt je boek zich daarom af in een klooster?
‘Ja, ik wilde dat geloof iets vanzelfsprekends was, wat niet ter discussie staat. Een plek waar het niet vreemd is dat iemand gelovig is, waar dat geen uitzondering is. Het gaat in De Trooster over vergeving en schuld en ik wilde dat in het licht van religie plaatsen. Hoe kijk je als gelovig mens naar die dingen? Ik vind het interessant hoe je als mens met een Godsbeeld over schuld en geweten nadenkt, binnen de waarheid van het geloof. Dus niet dat je dat in twijfel gaat trekken, want dan gaat het heel ergens anders over.’
Je bent ter voorbereiding op bezoek geweest in een klooster.
Ik zocht een klooster met een toegankelijk soort retraite. En waar vind ik dat uiteindelijk? Op tien minuten fietsen van mijn ouderlijk huis, bij het Dominicanen-klooster in Huissen! Ik heb daar de Paasdagen doorgebracht en ik vond het overweldigend. In de Paasnacht zat ik naast een oude heer die niet goed kon opstaan, dus ik hielp hem steeds. Maar pas tijdens de vredeswens keken we elkaar aan. Ik vond het een ontroerende ontmoeting, zo’n intiem ritueel delen met iemand die je nog nooit in de ogen gekeken hebt. Maar ik vind het ook een beetje ongemakkelijk, omdat een totale vreemde je iets heel groots toewenst, iets wat ik tegen mijn eigen vrienden niet hardop durf te zeggen. Maar in die ruimte is dat de afspraak, dan kan het. Het lijkt me heel bijzonder om het met vrienden te doen. Dan zou het me nog meer zeggen.’
‘Een klooster staat buiten de gewone wereld. Het geeft troost dat er mensen zijn die daar diensten houden en bidden. Ze doen iets wat in deze wereld zo vreemd is geworden en wat zo gemakkelijk belachelijk te maken is, maar ze doen het wel. Naast de research voor mijn boek was het een verdieping voor mijn geloof, ik vond het prettig om met mensen te zijn die daar heel gewoon over doen en om er even helemaal in mee te gaan.’
Want in het gewone leven ben jij wel een uitzondering?
‘Ik heb een of twee vrienden die geloven, maar in mijn omgeving is het inderdaad ongebruikelijk. En toch, als ik naar de Nicolaaskerk ga – wat ik vaker zou moeten doen – tegenover Amsterdam CS, dan zit het daar helemaal vol hoor, met mensen van over de hele wereld.’
Maar in interviews lees ik ook verwarring bij journalisten. ‘Hoe kom je erop?’, vroeg NRC.
‘Die verwarring vind ik leuk, want mensen raken niet meer zo snel in de war. Toen ik tijdens een lezing vertelde dat ik gelovig was schreef een columnist daarover in de Trouw iets als: ‘Daar lag het, als een bom voor de seculiere toeschouwers.’ En zo was het ook. Alsof je kan choqueren met zeggen dat je gelooft. Dat is toch eigenlijk geweldig! Ik denk dat mensen dan een beetje wakker worden: ‘Wat zegt ze nou?’ Er waren er ook die na afloop heel voorzichtig fluisterden: ‘Ik ben ook gelovig’. Dus die verwarring is leuk en ik laat me er niet door van mijn stuk brengen. Misschien doordat ik heel langzaam weer naar het geloof toe ben gegroeid.’
Wat vind je in de kerkbanken, wat brengt het geloof jou?
‘Het maakt me even los van het wereldse. We zijn zo vaak bang voor wat andere mensen van ons denken, hoe ze over ons oordelen. En je beoordeelt jezelf ook constant. Als ik me dan een God voorstel denk ik: dat is eigenlijk de enige die oordeelt, dat is eigenlijk het enige oordeel dat er toe doet. Een heel bevrijdende gedachte, want dat betekent dat het niet aan mij of aan jou is om te oordelen of ik goed bezig ben, of jij goed bezig bent. Daar gáán wij helemaal niet over.’
Gaat God ook in je volgende boeken een rol spelen?
‘Ik weet het niet, ik kan me wel voorstellen dat hij een gewone aanwezigheid blijft. Het lijkt me eigenlijk wel leuk als God af en toe langs komt. Ik vind het mooi om af en toe, op een onnadrukkelijke manier, te laten zien dat er meer is dan het wereldse. Ook als ik een boek schrijf over, ik noem maar wat, de financiële wereld, dat je voelt dat dat niet het hele leven is. Dat er even een glimp van de eeuwigheid voorbij komt.’
Je hebt De Trooster een motto van de christelijke schrijver C.S. Lewis meegegeven: ‘Ik onderzocht mijzelf (…) en daar trof ik ontstellende dingen aan: een dierentuin vol begeerten, een gekkenhuis vol ambities, een kleuterschool vol angsten, een harem vol gekoesterde haatgevoelens.’
‘Een vat vol troep, dat tref je aan als je jezelf onderzoekt. En dat is alleen maar te doen als je eruit kunt stappen. Als je niet denkt: dit is alles wat er is, de puinhoop in mijn eigen hoofd. En dat je je realiseert hoe klein wij zijn, hoe kleinzielig. Dat zijn we écht en dat geeft niet. Maar je moet jezelf niet te hard vallen. Niet denken: ik heb het vandaag weer vijf keer verkeerd gedaan, maar: ik heb mezelf vandaag weer vijf keer vergeven. Als weer eens blijkt dat ik te snel geoordeeld heb en al mijn vooroordelen niet kloppen, dan ben ik blij. Het leven geeft mij constant ongelijk in mijn kleinzieligheid, heerlijk vind ik dat.’
Omslag ‘De trooster’ © De Geus
Foto Esther Gerritsen: Peter Beemsterboer