
Ik tast – Theo van Osch
Stilte, leegte, ogenschijnlijke zinloosheid. Maar ook: een sociale roeping voelen en huizen herbouwen. En stamelen natuurlijk. Vier kluizenaars over hun leven.
In het Zuiden van Frankrijk, tussen de wijngaarden van de Languedoc, staat een middeleeuws kerkje. Hier werd Theo van Osch (1960), parochiepriester uit het Brabantse Uden, geroepen door God. ‘“Kom”, hoorde ik, “herbouw mijn huis.”’ Sinds drie jaar is hij de heremiet van de Notre Dame de Columbier, bij het plaatsje Montbrun-des-Corbières. Zijn ‘absolute plek’, noemt hij het. ‘Je weet dat de Heer jou roept om daar te zijn.’
Het is hem eerder overkomen, 36 jaar geleden. Net zo plotseling, net zo luid, werd hij toen geroepen tot het priesterschap. En net als toen was hij in verwarring. Hij ging te rade bij de Groningse pater- kluizenaar Hugo, bij broeder Bernardus, abt van Ko- ningshoeven en bij zijn bisschop. Alle drie stelden ze hem dezelfde vraag: ‘Wil je kluizenaar worden?’ Theo: ‘Op de plek waar God mij riep is niets dan dat kerkje, niets dan stilte en zijn aanwezigheid. Dat leidde bijna als vanzelf naar het kluizenaarschap.’ Hij zocht begeleiding, want de weg naar alleen-zijn moet je niet alleen gaan, zegt hij. ‘Ik heb veel gehad aan mijn oudvader, een wijze monnik die ook als heremiet geleefd heeft. Zo leerde ik gaandeweg het in de eenzaamheid uit te houden met mezelf. Maar het blijft een avontuurlijke reis op de weg van gave, van genade.’
De afgelopen jaren ontfermde Theo zich over de verwaarloosde kapel, deed er dagelijks de mis en leefde zoveel mogelijk als monnik. ‘Een kluizenaar is eigenlijk een eenmansklooster. Met een dagritme van bidden en nederig, hard werken.’
Het “Herbouw mijn huis” is hij in de loop der tijd ook gaan verstaan als een oproep zijn eigen ‘huis’, verblijfplaats van de geest, te herbouwen. Toen hij kampte met gezondheidsklachten en door de lockdown tijdelijk weer in Nederland verbleef, werd dat nog duidelijker: ‘Mijn absolute plek is uiteindelijk het kluizenaarschap.’
Uit: Klooster! 16 Kluizenaars, blz. 78 en 79
Tekst: Kalien Blonden, Foto: Gerard Oonk