
Ik tast – Jos Huls ocarm
Stilte, leegte, ogenschijnlijke zinloosheid. Maar ook: een sociale roeping voelen en huizen herbouwen. En stamelen natuurlijk. Vier kluizenaars over hun leven.
‘Een stilte die steeds dieper wordt’
Als hij op het strand van Schiermonnikoog staat, ziet hij een lijn lopen terug de tijd in, naar het strand van Texel. Jos Huls (1960) kon er als jongetje uren in zijn eentje doorbrengen. Misschien begon daar zijn roeping, zijn weg van ‘het zwijgen voor God’. Dit voorjaar verhuisde hij naar Schier om vorm te geven aan de nieuwe, semi-eremitische beweging Ad Montem. ‘Wij zijn kluizenaars in gemeenschap.’
Hij studeerde theologie in Nijmegen en trad daar in bij de karmelieten toen hij 34 was. Hij werkte 25 jaar als onderzoeker bij het Titus Brandsma Instituut, maar ineens ging het niet meer. ‘Je kunt het burnout noemen, maar achteraf denk ik dat iets me riep, iets dat ik geen ruimte gaf.’ Hij trok naar Friesland en woonde vijf jaar alleen. ‘We zijn bang in ‘niet-heid’ te verzinken als we niet meer gezien worden door anderen. Maar als je God werkelijk wil ontmoeten, moet je andermans ogen vergeten en zijn ruimte binnengaan. Stilte is daarbij essentieel, alleen in stilte kan ik onderscheid maken tussen mijn eigen lawaai en de stem van God in mij.’
Een kluizenaar in gemeenschap, het lijken woorden die met elkaar in tegenspraak zijn. ‘Als je werkelijk gemeenschap wil vormen, vraagt dat fundamentele eenzaamheid en jezelf genoeg zijn. Zo kun je de ander tegemoet treden zonder je eigen verlangens op hem te projecteren en laat je iemand de ruimte zijn of haar eigen roeping te vinden.’ Jos herontdekte ook de essentie van gebed, een allesbepalende stroom in zijn leven. ‘Ingebed in gebed, omgevormd worden tot liefde, begrijpen dat jij niet in het centrum staat.’ Ook op het strand wordt hij daar altijd aan herinnerd: ‘Daar, aan de grens van het onbekende, gebeurt iets dat je begrip te boven gaat. Dat maakt mij nietig. Ik kom in een stilte terecht die steeds dieper wordt. Daar moet ik zijn.’
Uit: Klooster! 16 Kluizenaars, blz. 74 en 75
Tekst: Kalien Blonden, Foto: Ilja Zonneveld