Een deel van het grote geheel

Eens, toen ze samen langs het grote water liepen, vroeg Kenneth aan de Ierse monnik: ‘God en mens, hoe verhouden die zich? Woont God in de mens of woont de mens in God? Waar zijn zij één, wanneer onderscheiden zij zich?’

Kelric keek naar het water, dat hoog opspatte tegen de rotsen. ‘Kijk’, zei hij, na enige tijd, ‘dit waterdruppeltje dat hier op die steen ligt kan niet zeggen: ‘ik ben de oceaan’, of ‘de oceaan woont in zijn volheid in mij’. Het heeft in wezen wel dezelfde eigenschappen en kenmerken als de oceaan, maar het zal in zijn eentje geen zandbanken verplaatsen, geen schepen dragen, of – als regendruppel – niet de aarde vruchtbaar maken. Soms vormt het één geheel met de oceaan, soms springt het even op als iets zelfstandigs.

Zo is het ook met de mens en God: ze hebben hun wezenkenmerken gemeen, maar er is ook een verschil in werkingskracht. Even is de mens een zelfstandig iets, dat zich onderscheidt, terwijl hij toch deel blijft van het grote, eeuwige geheel. Een heel wonderbaar samenspel.’

Uit: Kelric, Wijsheid van een Ierse monnik, Amstelveen 1986, blz. 34

Foto: Beitske Kempenaar; kunst – Expositieruimte Liobaklooster