Column Wil Derkse – In de voetsporen van Frère Louis

In de Regel van Benedictus is een afzonderlijk en tamelijk uitvoerig hoofdstuk (53) gewijd aan de wijze waarop gasten moeten worden ontvangen. Tot driemaal toe wordt daarin herhaald dat alle gasten moeten worden ontvangen als waren ze Christus zelf. Dat ‘ontvangen worden’ is een vertaling van het Latijnse suscipiantur, dat verder gaat dan het bieden van onderdak en verzorging; het gaan om een opnemen of zelfs aannemen. Hetzelfde werkwoord wordt ook gebruikt wanneer een monnik of oblaat zijn binding met een gemeenschap in een professie- of  oblatieritueel  zingend bevestigt: ‘Suscipe me, domini, secundum eloquium tuum et vivam – Neem mij aan Heer, volgens uw woord,  en ik zal leven’.

Vrijwel alle monniken en monialen waren overigens eerst gast, in kortere en langere perioden. Daarin groeide soms al heel snel en soms ook heel geleidelijk het verlangen dat zo mooi in Psalm 27 klinkt :

Dat éne vroeg ik van de Heer,
dat is al mijn verlangen:
dáár te zijn – in het huis van de Heer,
al de dagen mijns levens
dat ik Gods luister aanschouw,
op hem zien mag binnen zijn tempel.
(vers 4, vert. Gerhardt/Van der Zeyde)

Maar Benedictus heeft in zijn hoofdstuk over de gastvrijheid niet allereerst aan toekomstige kandidaten gedacht,  maar aan ‘omnes’, aan iedereen die zich aandient, met speciale aandacht voor vreemdelingen, pelgrims en armen – ‘omdat men in hen Christus meer in het bijzonder ontvangt …’ – iedereen is dus ’hoog bezoek’.

Maar ook dat bezoek moet zich realiseren dat men opgenomen wordt in een monastieke gemeenschap, en niet in een jeugdherberg, Bed and Breakfast of een prikkelluw studie- en schrijfhuis. Daarom is er veel aandacht voor het handhaven van het monastieke klimaat, het vermijden van valkuilen (bijvoorbeeld ongevraagd gasten gaan ‘evangeliseren’ of de spirituele krachtpatser gaan uithangen) en tevens een  te intensief contact tussen de monniken (behalve de daartoe aangewezenen) en de gasten. Het is boeiend om te ervaren hoe veelvormig de monastieke gemeenschappen hun gastvrijheid hebben ingericht.

Dit (nog veel rijkere) hoofdstuk biedt ook aanknopingspunten voor het beoefenen van de gastvrijheid buiten de kloostermuren. Mijn vrouw en ik hebben, zonder hierover vergaderd te hebben,  vormen hiervoor ontwikkeld, met kleine rituelen bij een eerste ontvangst van voor ons nieuwe gasten: rustig laten acclimatiseren, eerst maar eens wat rondlopen en aan de ruimten laten wennen, dan pas koffie en iets lekkers, gevolgd door een glaasje prosecco om te toosten op de kennismaking van de nieuwe gasten met huis en bewoners.

Na de recente verhuizing naar Den Bosch moest ook door de verzwakkende conditie van mijn vrouw onze gastvrijheid worden aangepast. Familie en goede vrienden werden als vanouds in ons nieuwe en nog maar half ingerichte appartement opgenomen (met dezelfde rituelen als in onze woning in Doetinchem, want het opnieuw ‘de eerste keer’). Maar voor andere afspraken, rond bijvoorbeeld lezingen en interviews, nodigde ik mijn gasten uit in de brasserie van een rustig hotel aan de Bossche markt.

Nu ik alleenstaande ben geworden, herbezin ik me ook op de wijze waarop ik gastvrijheid bied. Zo stelde iemand me onlangs voor om eens wat langer met elkaar te praten over een boek in interviewvorm. Waar ontmoeten we elkaar, zo vroeg ik me in stilte af. Toch maar weer ‘veilig’ in de brasserie, of  zal ik deze persoon enkele malen gewoon en zonder angst ‘opnemen’ in mijn nieuwe leefomgeving? Ik heb voor het laatste gekozen – omdat opeens de herinnering opkwam aan een voorbeeld.

Op de begraafplaats van de Sint Willibrordsabdij ligt ook br. Aloysius Canters begraven, door iedereen Frère Louis genoemd. Hij maakte deel uit van de eerste groep monniken die in oktober 1945 vanuit de Sint Paulusabdij in Oosterhout naar Kasteel Slangenburg trok om in de Achterhoek een nieuw klooster te stichten. Vanaf dag één was hij de portier van de jonge gemeenschap. En hij bleef dat tot zijn laatste levensdag: hij stierf hoogbejaard toen hij eten en drinken haalde voor een gast die had aangebeld. Zijn medebroeder, de beeldend kunstenaar Henri Boelaars, ontwierp voor zijn grafsteen een mooi vignet, dat in één beeld uitdrukt wat monastieke gastvrijheid inhoudt: twee handen rond een sleutel, met daarboven het woord Pax – vrede. In de vredevolle ontmoeting ligt de sleutel. Een aansporing voor mij om onbekommerd in de voetsporen van Frère Louis te gaan.

Wil Derkse

foto: Gerard Oonk