Boekvoorstelling Als de stilte roept – Erik Galle

Tekst uitgesproken door Erik Galle op de boekpresentatie in Egmond op 21 augustus j.l.

Sommige mensen wachten tot ze aangesproken worden om het woord te nemen. Net alsof ze zeker willen zijn dat hun woorden er mogen zijn. Bij stilte is dat ook het geval. Alleen is het hier nog complexer. Als ik de stilte op dit moment het woord wil geven, dan moet ik zwijgen, en dat is nogal vervelend tijdens een boekvoorstelling. Maar zelfs als ik dat zou doen, weet ik dat het doorgeven van de microfoon aan de stilte en de geluidsinstallatie op maximum zetten, niets zal opleveren. De stilte kan ontzettend goed zwijgen. Ze wint altijd als ik haar wil verslaan. Ik heb haar nog nooit kunnen betrappen op een enkel woord. Zwijgen is haar spreken.

Heb je er al eens over nagedacht hoe ze daarin helemaal op God gelijkt. Die is ook gespecialiseerd in zwijgen, ik heb Hem alvast nog nooit gehoord, in de letterlijke zin dan. En als jij denkt Hem al gehoord te hebben, dan raad ik je aan om er wijselijk over te zwijgen, want neem het van mij aan: God neemt nooit zijn toevlucht tot het letterlijk uitspreken van wat Hij wil zeggen in gesproken taal.

Basil Hume een bekende Engelse kardinaal die twintig jaar gelegen overleed, getuigt van de ontdekking van Gods zwijgen op een originele manier. Hij heeft het over zijn tante B. In zijn communicatie met haar ervaart hij heel wat moeilijkheden. Geen overbodig detail hierbij is dat ze stokoud is en daarenboven uitermate doof. Hij zegt: ze hoorde nooit wat ik zei, en had sowieso een hekel aan telefoneren. Daarnaast zegt hij, wat ook een pittig detail is: feitelijk had ze nooit iets te vertellen. Hij vergelijkt deze situatie, met zijn ervaring tijdens het gebed. Zijn wat vreemde – maar vergeef me de woordspeling – veelzeggende definitie van bidden luidt: Wat is bidden? Dat is telefoneren met iemand die doof blijkt te zijn en die schijnbaar niets te vertellen heeft. Hume besluit: soms zeg ik tegen mezelf dat God wat op tante B. gelijkt, telefoneren is niets voor Hem.

Moeten we uit dit alles besluiten dat schrijven, laat staan spreken over stilte, sowieso onmogelijk is? Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat die gedachte tijdens het schrijfproces af en toe bij me is opgekomen. Maar het is gelukkig anders gelopen. De reden waarom we het spreken over de stilte onmogelijk vinden, is omdat we ons gevoel voor een dubbele bodem helemaal zijn kwijtgespeeld. We vinden dubbele bodems alleen iets voor grapjes en woordspelingen. Ik denk daar anders over, voor mij heeft de hele werkelijkheid een dubbele bodem, en je moet dat, wil je me begrijpen, vrij letterlijk nemen: bodem beschouw ik hier letterlijk als iets wat de diepte van iets beschrijft, waaronder je niet geraakt, want je bent al op de bodem. Welnu de diepte van de werkelijkheid verbergt voor mij een dubbele bodem, er is altijd een verborgen laag, die zwijgt, maar die is er wel altijd.

Deze vaststelling ervaar ik als erg onthutsend en ik bedoel dat heel concreet. Elke ochtend start ik mijn dag met een uur stille tijd. Ik bedoel daarmee een uur dat ik zwijg en luister. Oeps, zal je denken: naar wat luister je dan? Naar de stilte. Maar die spreekt toch niet. Natuurlijk niet. Die zwijgt. Hoe kan je nu luisteren naar niet spreken, naar geen muziek, naar geen lawaai, naar niets dus. Voor mezelf heb ik ontdekt dat dit niets me tot een punt brengt, waar ik verder geraak dan alles wat ik ken, dan alles wat ik in woorden weet te vatten, en dat uitgerekend deze ervaring, dat uur stilte zo belangrijk maakt.

In mijn boek is er een hoofdstuk met als titel: Bidden is gelukkig onmogelijk. Ik ervaar dat voor mezelf als een van de belangrijkste zaken die ik geleerd heb over het gebed, en het is de stilte die me deze kennis aan de hand heeft gedaan. De begintekst daarvan vat goed samen wat ik bedoel:

Het lukt me nog altijd niet. Als ik eerlijk ben, maak ik zelfs geen vorderingen. Ik doe het al jaren, elke dag opnieuw, maar beter word ik er niet in. Ik kan niet bidden. Vroeger dacht ik dat ik bad, maar dat was eigenlijk geen bidden.

Ik sprak vooral uit wat ik voelde. Het gebed vertrok vanuit mezelf. Ik ben dat nochtans een heel lange tijd zo blijven doen. Ik kan niet echt aanduiden wanneer dit veranderd is. Een directe aanleiding daartoe zie ik niet. Het is eerder langzaam gegroeid. Begonnen is het toen ik stilte en gebed met elkaar verbond. Dan groeide alvast het gevoel dat ik er niet veel van terecht bracht. Steeds meer zat ik met de vraag wat ik daar toch zat te doen in stilte, terwijl ik verlangde te bidden.

De echte ommekeer kwam er pas door in te zien dat ik het gebed niet moest maken, dat het eigenlijk heel goed is het gevoel te hebben niet te kunnen bidden. Dat het gebed er al is. Dat het mijn keuze is om bij het gebed dat er al is aan te sluiten of niet. Daarom meen ik het volmondig dat ik blij ben dat bidden onmogelijk is. Deze ontdekking heeft me bevrijd.

De Geest bidt altijd in mij. Hij is het voortdurende gebed. Er wordt al gebeden en dit zeven dagen op zeven, vierentwintig uur op vierentwintig. Ik heb het gevoel dat ik mag aanschuiven aan een gedekte tafel. Ik bid niet. Meebidden met het gebed dat er al is, meer kan ik niet doen. Dat lijkt alleen maar eenvoudig, want met dit soort passiviteit heb ik moeite. Iets in mij verzet zich daartegen. Ik wist niet dat ik zo hardleers kon zijn. Ik leer een kronkel in mezelf kennen die mijn korte geheugen telkens weer uitschakelt. Want steeds wanneer ik de stilte betreed, moet ik tot mijn eigen verbazing, net alsof het voor het eerst is, inzien dat ik het gebed niet moet maken. De oude mens die alles zelf wil doen, blijft zich opdringen.

Als je me vraagt wat er tijdens het gebed gebeurt, dan moet ik eerlijkheidshalve antwoorden: meestal niets. Om daaruit te besluiten dat het gebed vruchteloos is, dat is een brug te ver. Ik denk dat vooral mijn meetapparatuur niet gevoelig genoeg is om te registeren wat het gebed in mij bewerkstelligt. Buitengewone zaken gebeuren er alvast niet. Daar zit ik ook niet op te wachten.

Vraag je me of ik veranderd ben als mens, de laatste jaren, dan zeg ik volmondig ’ja’. En als je dan zou vragen wat me verandert, dan is het gebed het eerste wat bij me opkomt. De dankbaarheid dat ik niet kan bidden, groeit mee met mijn innerlijke groei. Dat ik dankbaar kan zijn omdat ik iets niet kan, blijft me verrassen. De vreugde van het gebed is erin gelegen dat het niet ophoudt me op te wachten.

Ik merk hoe ik steeds weer aan God denk, als ik het over de stilte heb. Weet je – en nu zou ik eigenlijk moeten fluisteren, want ik wil een geheim met jullie delen – ik ben er zeker van dat God en de stilte iets hebben met elkaar. Meer nog, ik ben er van overtuigd dat ze elkaar hun ja-woord gegeven heb. Dit deden ze in stilte natuurlijk. Ze zijn getrouwd, al zovele eeuwen. Ze blijven elkaar graag zien. Los van elkaar zijn ze nooit: waar stilte is, is God in de buurt, waar God is, is de stilte nooit veraf.

Nu genoeg over dit verborgen huwelijk. Ik wil het hebben over het niets waartoe de stilte me brengt, en hoe God daarop gelijkt. God is niets, durf ik zeggen. Heel wat mensen zullen in onze westerse samenleving me onmiddellijk bijtreden en me zelfs in het oor fluisteren dat ik eindelijk tot de jaren van verstand gekomen ben, wanneer ik zeg dat God niets is. Zij vinden dat ook. Ze zien jammer genoeg de dubbele bodem niet in wat ik zeg. Ze verstaan niet dat als ik iets wil zeggen over wat voorbij de taal ligt, ik niet buiten de taal kan. En dat het zeggen dat God niets is, een manier is om iets te verwoorden dat zich niet in woorden gezeggen laat.

De bewering dat God niets is, doe ik, omdat Hij meer is dan alles wat ik ken. Hij is niet in iets te vatten, laat staan in iets op te sluiten of eens en voorgoed helemaal te kennen. Dat alle woorden voor Hem gebruikt kunnen worden, dat weten we. Lieve woorden, maar evengoed woorden van haat. Er zijn mensen die helemaal uit de bocht gaan en mensen vermoorden in naam van God, God zij geklaagd. God is niets, wil zeggen dat wat wij roepen over God, veel te licht weegt om de werkelijkheid die Hij is te kunnen beschrijven.

Het niets dat God is en het niets dat de stilte is, ze liggen in elkaars verlengde. Het uur dagelijkse stilte leert me. Dat het onmacht is: mijn spreken, mijn denken, ja zelfs mijn zijn. Maar dat dit gezonde onmacht is, geen onmacht die een mens kapot maakt, maar één die een mens doet geboren worden, omdat het niet kunnen hier een mens opent voor de bodem van de werkelijkheid. Het is een geheime route naar ergens waar je op andere manier niet kan komen.

Wat doet stilte dan met een mens. Ik heb het gevoel dat stilte een soort ramenwasser is. En beeld je dan maar ramen in die al een eeuwigheid niet gepoetst zijn. Je zou haast vergeten dat het ramen zijn. Het sterke daarvan is, dat je niet alleen beter naar buiten ziet, maar dat het omgekeerde ook zo is. Als de stilte de ramen wast, dan worden die doorzichtig en doorzichtigheid heeft twee zijden. Stilte helpt je om de werkelijkheid te zien zoals die is, om God steeds meer te zien zoals Hij werkelijk is, maar doordat de ramen netjes zijn, komt er ook licht van buiten naar binnen en zie je beter wie je zelf bent. Dit in de diepte leren, is een leren dat niet op een andere manier kan. Ik schreef in het boek er een kort stukje over en de titel ervan is : Doorzichtigheid blijkt besmettelijk

Doordat jij niet reageert als ik tot jou, stilte, spreek, geef ik het steeds meer op om het woord te voeren. Jouw zwijgzaamheid verwijdert bij mij laag per laag en dit met een eindeloos geduld. Het is alsof je met grote zorg een schaaf hanteert die hout van zijn schors bevrijdt en de nerven zichtbaar maakt. Steeds meer krijg ik te zien wie ik werkelijk ben.

Ik leer ook begrijpen waarom ik jou niet kan zien. Omdat jij niets voor jezelf houdt, ben je helemaal doorzichtig. Als ik naar jou kijk, aanschouw ik wat echte ontlediging is. Aanwezigheid ben jij zondermeer. Een deur naar de onzichtbare werkelijkheid ben jij. Het voorportaal waarachter God zich schuilhoudt. Alleen via jou vermoed ik Hem. Jouw grootsheid laat me kennismaken met de oneindige ruimte waarin Hij woont. Je brengt mij naar Hem, maar evengoed Hem naar mij. Jij bent de taal waarin God en ik praten met elkaar. Onhoorbaar, maar zo intens.

De stilte als vindplaats van God, dat klinkt heel mooi, maar dit vraagt om een andere ingesteldheid, we zouden kunnen zeggen om een bekering, een ander  gezichtspunt. Stilte maakt heel wat vragen wakker: Als het zo stil is en stil blijft, is God daar dan wel? Doe ik het wel goed, wat schrijf ik op mijn evaluatiepapier na mijn gebed? ‘Ben ik goed bezig?’ Het denken over Gods aan- en afwezigheid wordt door de stilte overhoop gegooid. Het doet me denken aan een aanwezigheidsrooster:

Ik maakte vroeger op school geregeld mee dat er iemand langskwam in de klas en er een aanwezigheidsrooster werd overlopen. Als je werd afgeroepen, antwoordde je braaf met ‘aanwezig’. Als het stil bleef bij iemands naam dan herhaalde de opzichter steevast die naam een tweede maal, luider deze keer. Bleef het ook dan stil, dan zette hij onverbiddelijk een kruisje achter de naam. Het is lang zo geweest dat ik me met een aanwezigheidsrooster in de hand tot God wendde. Ik riep Hem dan bij naam om zijn aanwezigheid te checken. Als het stil bleef, dan riep ik nogmaals, luider dan de eerste keer. Maar het was altijd hetzelfde, ook dan bleef het stil.

Ik had niet ingeschat dat Gods taal deze van de stilte is. Hij is niet alleen onzichtbaar, maar ook niet te horen. Ik stel bij mezelf vast dat als de twee categorieën van het zicht en het gehoor wegvallen, ik me onbeholpen voel als mens. Als een soort uitweg koos ik spontaan om mijn gevoelens als barometer te hanteren. Dat was geen wijze keuze. Als ik me niet goed voelde, dan leek God ver weg. Ik beschuldigde Hem er dan van dat Hij zo afwezig bleef en niet luisterde naar mijn verdriet of geen aandacht had voor de moeilijkheden die ik beleefde. Als ik eerlijk ben, had dit nog weinig met God te maken, maar alles met mezelf. God kreeg de verantwoordelijkheid voor de moeilijke momenten in mijn leven. Hoe was het mogelijk dat Hij uitgerekend dan uitblonk in afwezigheid? Ik vond dat Hij zichzelf ongeloofwaardig maakte.

In feite keerde ik alles om. God laat zich niet vangen in de opdeling die wij mensen maken tussen afwezigheid en aanwezigheid. Aanwezigheid is om het vreemd te zeggen zijn familienaam. God is nooit afwezig. Hij woont in ons. Ik ben het die bij momenten niet aanwezig ben bij Hem. Niet Hij laat mij in de steek, maar ik Hem. Dat is iets heel anders.

Bij Gods aanwezigheid heb ik soms het beeld dat God zo dicht bij me is dat ik Hem daarom niet kan zien. En als het zo is dat stilte de taal is die Hij spreekt, dan moet ik maar beginnen met overgave naar de stilte te leren luisteren. Een taal die ik niet ken, daar versta ik in een eerste fase niets van. In de mate dat ik de taal leer kennen, beginnen er flarden tot me door te dringen. Pas later hele zinnen. De laatste fase bestaat erin dat ik zelf de taal begin te spreken. Als ik me in de stilte verdiep, haar werkelijk leer verstaan, dan komt er een moment dat ik ook – hoe vreemd het klinkt – stilte kan spreken tegen God. In deze taal zijn aanwezigheid en stilte synoniemen van elkaar, je moet het maar weten. Als een tweeling zijn ze onafscheidbaar.

De stilte als toegangsweg kiezen om in Gods nabijheid te vertoeven, kan je evengoed omdraaien. Ik bedoel daarmee dat als je de stilte echt als context kiest, dan blijkt de toegangsweg van de stilte een tweerichtingsbaan te zijn. God kan door de stilte ook helemaal tot bij jou komen. Ik heb het gevoel dat als God op een bepaald moment toch het woord zou nemen, Hij zou zeggen: hier met die evaluatiepapieren van je gebed. Geef alles maar aan Mij, de papieren die je netjes in je archief bewaart, maar ook de lege formulieren die nog liggen te wachten om ingevuld te worden. Gods pedagogie in de stilte is iets speciaals. God hanteert geen groeicurves. God zoekt ruimte. God leert me dat de vraag of ik het wel goed deed, geen goede vraag is. De barometer om de waarde van het gebed te meten, uit handen geven, is nieuw in mijn gebed, ik ervaar het als een bevrijding.

Ik betrap mezelf erop dat ik soms fantaseer over hoe alles begonnen is, ik bedoel daarmee dan de hele schepping, ontelbare jaren geleden. Het liefst van al kroop ik in een denkbeeldige teletijdmachine om terug te kunnen keren in de tijd. Maar dat is fantasie natuurlijk. Realiteit is dat ik, sinds ik de stilte beter leer kennen, het gevoel heb een stuk eeuwigheid aan te raken. Volgens mij is stilte er altijd geweest. Ik vind het niet toevallig dat als ik de stilte betreed, het me soms overkomt het gevoel te hebben de tijd achter mij te laten. Niet omdat ik me buiten de tijd zou bevinden, maar omdat de stilte zo oud is dat ze er al was voor de schepping. Stilte is geen archeologische vondst, in de stilte sta ik in contact met het niets waaruit alles is gekomen.

Stilte is voor mij een oneindige ruimte zonder horizon. Afstand en tijd hebben daar geen betekenis. Ik heb in mijn leven twee jaar in Brazilië gewoond, letterlijk aan de andere kant van de wereld, de stilte is daar dezelfde als hier. Ik maakte een gebedshoekje op een grote metalen valies die ik bij me had en plaatste daar een icoon op. Ik hoefde me maar naar binnen te keren om dezelfde ervaring van stilte op te doen als wanneer ik Vlaanderen was. Stilte heeft geen last van een jetlag, ze is altijd en overal aanwezig.

Eeuwigheid is een woord waarvan ik de inhoud eigenlijk niet versta. Ik kan alleen maar zeggen dat het langer is dan lang. Ik kan niet denken buiten de tijd, ik kan me geen echte voorstellingen maken waarin het ruimtelijke geen plaats heeft. Maar tegelijk stel ik vast dat juist door te weten dat deze werkelijkheid bestaat, de cirkel van mijn ervaringen zich niet sluit. Stilte leert me dat er altijd meer is dan ik kan denken, dat de werkelijkheid een bodem heeft die ik niet kan zien, een oorsprong die ik niet in tijd kan omzetten.

Als de eeuwigheid in de tijd komt, dan gebeurt er een wonder. Zo is het met Gods komst, als Hij in Jezus mens wordt. Zo is het ook wanneer ik de stilte werkelijk in me binnenlaat. Als de eeuwigheid de tijdelijkheid ontmoet, dan blijkt die zich niet te kunnen inhouden, alsof ze een rivier is die overstroomt. Ze maakt mijn leven doorzichtig. Het resultaat in mijn ervaring is een vreemde combinatie. Ik voel me van belang en tegelijk ook heel klein. Ik voel me een deel van een keten die oneindig lang is. Een ontzettend klein onderdeel van een zoveel groter geheel. Maar als ik me afsluit voor het geheel, wordt wel de hele keten verbroken.

Ik geloof erin dat de stilte zijn verblijfplaats heeft in mijn diepste diep. Dat ze altijd met me meegaat, waar ik ook ben. Dat stuk eeuwigheid in mij is de toegang tot Hem die is van altijd en voor altijd. Hij die spreekt door te zwijgen. God die de schepping verder stuwt en in alle stilte zoveel land, zoveel leven vruchtbaar weet te maken.

Een mooi beeld vind ik ook dat de stilte een luisterend oor is van het heelal. Zovele mensen hebben door de eeuwen heen, zonder dat iemand hen hoorde, geroepen, gesmeekt om troost, om nabijheid. Zelfs als geen mens hen hoorde, was er altijd de stilte. Zij heeft al die al dan niet uitgesproken woorden gehoord en in zich opgenomen. Hoeveel leed en pijn heeft de stilte op die manier door zovele eeuwen heen al niet in zich verzameld. Wanneer ik de stilte betreed, open ik mijn oor voor het niet beluisterde leed. Op die manier word ik er gevoelig voor. De stilte is een doorgeefluik naar God van alles wat een ander mens niet hoorde en toch om antwoord vroeg. Als ze kon, was stilte troost. Luisteren is haar sterke kant. Spreken is haar niet gegeven. Als om dat te compenseren, laat ze nooit iemand in de steek. Dichter bij dan een mens bij zichzelf is, is de stilte. Zo krachtig als de stilte is, zo kwetsbaar is ze ook. Omdat de stilte geen woorden spreekt, hoort alleen wie openstaat voor het niet uitgesprokene haar roepen. De rijkdom van de stilte is als een schat verborgen. Wie haar zoekt, beseft door haar gevonden te zijn. Het is of we blind zijn en de stilte de ogen van ons hart bevrijdt van de schil die een sterk dieptezicht tegenhoudt. Een besmetting die heilzaam is, wie had zoiets kunnen denken?

Zich door de stilte laten omhelzen, doet me denken aan het gieten van olie op een steen. Die olie geraakt in de steen op een manier dat je die er niet meer uitkrijgt. Zo vergaat het je wanneer je van de stilte houdt. Zo is het alvast bij mij gegaan. De liefde voor de stilte, is in mij doorgedrongen op een manier dat ze er niet meer uitgaat. En het klopt, dat waar de stilte is, God is. Want samen met de stilte, is God in mij binnen geslopen. Ik krijg er Hem niet meer uit.

God is niets, tot Hij zichzelf mag zijn. Hiervoor wil ik met jullie even heel ver teruggaan in de geschiedenis. Eigenlijk zelfs tot het punt dat er nog geen geschiedenis was, want nog niets geschied was. Ik keer terug naar het moment van de schepping, dat moment waarop God schiep uit het niets. Uit zichzelf, denk ik dan. Ja dat geloof ik. De hele werkelijkheid, maar ook de mens. En zeker bij de mens, kon God het niet laten om iets van het niets dat Hij is in hem achter te laten, als zijn handtekening, een soort bewijs dat we werkelijk uit zijn hand komen. Dat niets dat in ons zit, is het mysterie dat we zijn en blijven, net zoals God uit wie we komen een mysterie blijft. Eentje vol liefde, nog zo’n mysterie.

Paradoxen hebben iets krachtigs omdat ze ons voor een schijnbare onmogelijkheid plaatsen. Er zijn er heel ernstige, evangelische. Denk bijvoorbeeld aan de opdracht dat we moeten sterven om te leven. Maar er zijn er ook grappige die daarom niet minder diep gaan. Ik denk hierbij aan iemand die zijn geliefde die van hem weg was, maar niet kon loslaten. Als oplossing bedacht hij steeds weer tegen zichzelf te zeggen: ik denk niet aan haar, ik denk niet aan haar, ik denk niet aan haar. Of het veel opleverde betwijfel ik ten zeerste. De titel van mijn boek Als de stilte roept, valt ook te catalogiseren onder de paradoxen. In alle eerlijkheid moet ik toegeven dat ik de stilte nog nooit heb horen roepen. Niet in taal, niet in woorden, maar van binnen in mij hoor ik haar wel geregeld roepen, het lijkt of ze me mist, of ben ik dat die roept dat ik haar mis, het komt van twee kanten vermoed ik. De stilte laat zich nooit grijpen. Om ze te leren kennen moet je ze beleven. Ik sluit af met een verhaal dat daarover gaat:

Bij elke halte stapten er mensen af. De muziek die ik noodgedwongen meeluisterde van de persoon naast me, stierf uit. De flarden van een telefoongesprek dat ik opving van iemand die ik niet zag, maar waarvan ik ondertussen de hele gezinssituatie kende, hield op. Ik wilde vragen aan de treinbegeleider hoe ver het nog was, maar die viel nergens te bespeuren.  De trein verminderde vaart en er werd omgeroepen dat stilte de volgende halte was en meteen de eindbestemming van deze trein. Ik was de enige reiziger nog. Niet lang nadat ik was uitgestapt, keerde de trein terug alsof hij zich haastte om me alleen te laten. Daar stond ik. Er was geen station, nergens beschutting. Tegen wat trouwens: er was niets of niemand. Het bord met de halte erop, stond daar eenzaam te wezen.

Iemand had me gewaarschuwd: let op, de ervaring met de stilte begint als een koude douche. Ze had gelijk. Als ik haar gevraagd had om raad was ze heel karig gebleven: blijf niet staan, beweeg je in de stilte. Ik vatte het maar letterlijk op en begaf me in de ongerepte natuur. In het begin hoorde ik vooral mezelf stappen. Pas na een tijd hoorde ik de natuur. Het is of mijn oren tijd nodig hadden om afscheid te nemen van lawaai. Alsof eerst een harde schijf moest leeg gemaakt worden. Nadat ik begonnen was met te luisteren, gebeurde er iets met mijn ogen. Ik begon aandachtig rondom mij te kijken, op een andere manier dan ik gewoon ben. Ik had geduld. Ik voelde me zoals een canvas dat op de hand van de schilder vertrouwt. Wat zich buiten mij bevond, mocht in alle rust een afdruk nalaten op mijn netvlies.

Even leek het of ik een moeras door moest, zo voelde het. Wat er gebeurde, kwam niet van buiten, maar van binnen in me. Verschillende moeilijke emoties hadden hun moment afgewacht en nu trokken ze aan me zoals kinderen aan de jas van hun moeder die ze willen tegenhouden om verder te gaan. Uit alle kracht beletten ze me dat ik de open ruimte zou betreden die zich voor me bevond. Ik luisterde niet.

U bevindt zich hier, stond er op een paaltje aan de ingang van de vlakte. Het was grappig op die plek zulk bordje tegen te komen. Ik zocht naar een wandelroute, een geëffend pad. Niets daarvan. Geen aanduiding waar zich het centrum van de stilte bevond of hoe ver dit nog zou zijn. Enige bezienswaardigheid, vergeet het. Na nog een uur stappen door de vlakte waar geen einde aan leek te komen, kwamen de woorden in me naar boven die ze me gezegd had bij het afscheid: ‘Je zal het pas verstaan als je het beleeft, naar stilte kan je niet reizen, stilte zelf is de reis.’

Erik Galle

 

Vier keer per jaar een nieuwe, rijk gevulde Klooster! om even mee op adem te komen.
Nu voor maar € 45!