Schriftlezingen: Jeremia 17,5–8; Psalm 1; 1 Korintiërs 15,12.16–20; Lucas 6,17.20–26
Deze zondag kunnen we de “zondag van de zaligsprekingen” of “van het geluk” noemen. Jezus heeft de nacht in gebed doorgebracht. Nu komt Hij van de berg af en vindt een grote menigte voor zich die naar Hem wil luisteren, Hem wil aanraken, Hem nabij wil voelen. De evangelist merkt met een zekere verwondering op dat “ook zij die geplaagd werden door onreine geesten” gekomen zijn om van hun ziekte bevrijd te worden. Zij leven in de verwachting van een nieuw en beter leven en hopen dat te vinden door deze jonge profeet die uit Nazaret is gekomen: “Er ging een kracht van Hem uit die iedereen genas”.
Jezus ziet deze menigte en Hij besluit om een nieuwe fase van zijn zending in te luiden met een van de belangrijkste discours, dat van de zaligsprekingen. Hij richt zijn woorden tot de armen, tot hen die uitgesloten zijn van het geluk, tot hen die beledigd en afgewezen zijn, tot hen die smeken om gezondheid en genezing, en die proberen om de rand van zijn mantel aan te raken.
Jezus zegt tot de armen en de zieken dat zij gelukkig zijn omdat God ervoor gekozen heeft om in de eerste plaats voor hen te zorgen. Het is Jezus zelf die de nieuwe tijd van de zaligsprekingen inluidt: God geeft brood aan de hongerigen en keert de tranen van de bedroefden en de droefheid van de wanhopigen om in vreugde. Het koninkrijk behoort vanaf nu aan de armen, omdat God hun kant kiest. Deze bladzijde van het evangelie is geen gemakkelijk en oppervlakkig moralisme over de “goede armen”, alsof hun ongemakkelijke toestand hen moreel beter maakt dan anderen. Nee, de armen zijn zoals wij allemaal, goed en slecht. Het geluk komt niet voort uit een menselijke conditie, maar uit het feit dat God aan onze zijde staat als onze vriend die het voor ons opneemt. Dat is wat het evangelie openbaart. En dat is in het bijzonder “goed nieuws” voor de armen en de zwakken, de zieken en de bedroefden, de gevangenen en de hulpbehoevenden.
Het evangelie voegt aan de vier zaligsprekingen nog vier weeklachten toe: “Wee jullie, rijken […], wee jullie die nu voldaan zijn […], wee die nu lachen […], wee als alle mensen lovend over je spreken”. Wee, want als je in zo’n situatie verkeert, is het gemakkelijk om te denken dat je het zelf wel redt en dat je niemand nodig hebt, zelfs God niet. “Wee ons”, als we de rijke in ons de overhand laten nemen. Jezus wil de armoede op zich niet verheerlijken. Hij wil de rijkdom op zich niet veroordelen. Redding hangt niet af van iemands status of levensomstandigheden, maar van de erkenning dat wij Gods kinderen zijn en door Hem bemind worden.
Uit: Vincenzo Paglia – Het Woord van God elke dag 2025
Afbeelding: Károly Ferency (1896) Bergrede