
6e Zondag door het jaar C – Zijn de armen zalig en de rijken niet?
Schriftlezingen: Jesaja 17,5-8; 1 Korintiërs 15,12+16-20 en Lucas 6,17+20-26
Redeneringen…
Als mensen op straat langs een arme mens lopen en ze zijn niet van plan die persoon iets te geven, dan hebben ze meestal een redenering in hun hoofd: Die arme heeft het aan zichzelf te danken,als ik geld geef gaat dat op aan drank en drugs, hij heeft zijn uitkering zeker al opgemaakt, ik heb nu geen tijd, ik moet nodig verder, laat hij maar naar het Leger des Heils gaan of de zusters van moeder Teresa, in plaats van mij lastig te vallen. Zo kunnen mensen denken, maar niemand zou met die arme persoon willen ruilen.
Vluchtelingen
We horen regelmatig commentaren over de vluchtelingen die naar Nederland komen; vele mensen vinden dat een dam moet worden opgeworpen tegen de komst van al die mensen, dat die mensen in hun eigen land moeten blijven, ook al is het daar niet leuk. Alleen als het over goed geïntegreerde kinderen gaat, klasgenootjes van ‘Nederlandse’ kinderen, gaan andere emoties een rol spelen. Toch zou natuurlijk niemand met een vluchteling willen ruilen en in diens land van herkomst leven.
Zijn de armen zalig en de rijken niet?
Maar waarom prijst Jezus de armen zalig en degenen die honger lijden? En waarom noemt Hij mensen zalig die verdrietig zijn, vervolgd worden en uitgestoten? Terwijl daarentegen wie genoeg te eten hebben, het leuk hebben en waardering krijgen van de mensen, er in deze toespraak van Jezus niet goed van af komen, zo lijkt het: “Wee u, rijken”. Wat Jezus niet bedoelt te zeggen is dat de arme mensen de goede zijn en de rijkere mensen de slechten. Onder de leerlingen van Jezus waren ook rijkere personen, zoals de vrouwen die Hem volgden en uit eigen middelen voor Hem zorgden (Lc. 8, 3) en Jozef van Arimatea die een graf voor Jezus had gekocht (Lc. 23, 50vv.). Onder rijke mensen zijn goede en slechten en onder arme mensen zijn slechten en goeden.
Laat hen maar in ellende leven?
Wat Jezus ook niet bedoelt te zeggen is dat het wel goed is als mensen arm zijn, honger lijden, wenen en vervolgd worden en dat je dat maar lekker zo moet laten. “Laat hen maar in ellende leven”: dat bedoelt Hij zeker niet want Hij heeft juist van alles gedaan om de levensomstandigheden van mensen te verbeteren: Hij heeft zieken genezen, hongerigen te eten gegeven – denk aan de broodvermenigvuldiging –; Hij heeft het opgenomen voor mensen die door anderen waren uitgestoten: de overspelige vrouw, tollenaars en zondaars. Dus Jezus bedoelt zeker niet te zeggen dat het wel goed is als mensen arm zijn, honger lijden en vervolgd worden…
Zorg voor de naasten
In Zijn naam moeten we liefde betonen, vrienden van hen zijn. Zo is het in heel de geschiedenis van de Kerk gegaan: onderwijs, ziekenzorg, armenzorg: het is oorspronkelijk allemaal opgezet vanuit de Kerk. Je leven aan God toewijden in het kloosterleven betekende eeuwenlang dat je andere mensen wilde helpen, niet alleen door voor hen te bidden, maar ook door concrete zorg voor hen.
Daar gaat het om!
Die zorg behoort tot de kern van het christendom, voor ieder van ons. We hebben onze fouten en gebreken, we zijn in die zin zondige mensen, maar we weten allemaal precies dat christen zijn neerkomt op twee dingen, die nauw met elkaar verbonden zijn: God liefhebben en je naaste liefhebben. Het gaat om de liefde en dan niet een liefde van mooie gevoelens – de hartjes van Valentijnsdag – maar de liefde van concrete inzet, van iets over hebben voor God en de medemens. Dat is christen-zijn! Dus Jezus bedoelt zeker niet te zeggen dat we de armen maar moeten laten stikken of in hun sop moeten laten gaar koken. Er is dan ook inderdaad veel inzet geweest van gelovige mensen, geïnspireerd door het evangelie om medemensen een beter bestaan te geven.
Schijnzekerheid
Nu is onze maatschappij rijk geworden, veel mensen hebben het goed – zeker, lang niet iedereen, er zijn allerlei mensen met grote problemen –. Terwijl de rijkdom gekomen is, is het geloof verdwenen. Het leven is voor velen vol en druk, zonder veel tijd voor reflectie en bezinning. Mensen zijn hun eigen god geworden: zij beslissen zelf over goed en kwaad en niet een Vader in de hemel… Er zijn geen normen meer “van boven af ”. God werd overbodig. Toch is dat een schijnzekerheid. Onze rijkdom en ons geluk zijn vergankelijk, zoals het leven op deze aarde; en we zijn niet in staat onszelf leven te geven en dat leven echt te bepalen: morgen kan alles anders zijn.
Anawim
Dat is precies waar het Jezus om gaat in de zaligsprekingen en wee-roepen die we hebben gehoord: het gaat om de mensen die in het oude Testament de “anawim” werden genoemd, de armen van God. Die armen zijn de mensen die niet vol zijn van zichzelf, maar als het ware leeg worden om vervuld te kunnen zijn van iets groters, die open staan voor God en de naaste; het zijn mensen die niet zozeer trots zijn, als wel dankbaar en vol vertrouwen; die niet hun ogen sluiten voor de pijn en het verdriet van mensen, maar open staan en meeleven; die niet vol zijn van al het materiële dat de wereld ons te bieden heeft, maar hongeren en dorsten naar de zin en betekenis van alles, naar God.
Wie wordt zalig geprezen?
Daar gaat het om: zalig geprezen wordt wie niet zelfvoldaan door het leven gaan, niet alleen op zoek zijn naar wat prettig is, leuk en fijn, maar willen dienen in een waardevol leven voor God en mens.
† Jan Hendriks
Foto: Myriams-Fotos via Pixabay