4e Zondag van de Veertigdagentijd jaar C – Terug naar God

Schriftlezingen: Jozua 5,9a+10-12; 2 Korintiërs 5,17-21 en Lucas 15,1-3+11-32

In nood…
Als we terug denken aan de momenten van ons leven dat we God hebben ontmoet, als we – met andere woorden – denken aan die keren dat we spontaan en met ons hart hebben gebeden en de aanwezigheid van Jezus of Maria hebben ervaren, zal dat vaak verbonden zijn geweest met een nood die we hebben gevoeld: bij het verdriet om een overlijden, bij een onmacht of leegte die we ervaren, als we niet weten wat te doen, enzovoorts, dan komen het gebed en het verlangen naar contact met God, met Maria gemakkelijker naar boven, dan wanneer we ons helemaal goed voelen en niemand nodig hebben. Dat was ook zo bij de weggelopen jongen, de verloren zoon die met het geld van zijn vader aan de zwier was gegaan. Hij kwam tot bezinning tot een verlangen naar hernieuwd contact met zijn vader, toen hij in nood en ellende zat. Nood leert bidden. Want natuurlijk had u al wel begrepen: die vader in de parabel die Jezus vertelt, is een beeld van God. God is de barmhartige Vader die al op de uitkijk staat om iedere verloren zoon weer in zijn armen op te nemen. We hoeven ons nooit te schamen om weer naar die Vader terug te gaan.

Hypocriet?
Ik heb vaker meegemaakt dat mensen die de Kerk al lang geleden vaarwel hadden gezegd, zich een beetje hypocriet voelden als ze op hun sterfbed terug zouden keren. Maar de parabel van de verloren zoon is duidelijk genoeg: schaam je niet, vat moed en doe het maar gewoon; ga naar de Vader terug, Hij is barmhartig en kijkt naar je uit.

Hangende pootjes?
In feite doen we dat iedere keer als we gaan biechten. Voor veel mensen is ook dat een grote stap, die ze niet zo gemakkelijk zetten, zoals het voor die jongste zoon in de parabel een hele stap moet zijn geweest om met hangende pootjes terug te gaan en te zeggen: “Vader, ik heb misdaan…”. Sommige mensen zetten zo’n stap pas als ze echt iets ergs hebben gedaan, iets waar ze zo onder lijden dat ze het gevoel hebben niet anders te kunnen dan het te biechten, ook hier weer gedreven door nood. Maar we zijn gewoon altijd welkom bij deze goede en barmhartige vader en ook al hebben we geen moord begaan: Hij is gewoon blij als wij komen, als we door het sacrament van de biecht een nieuw begin willen maken.

‘Voor wat, hoort wat’
De twee zonen in het evangelie met de parabel die Jezus vertelt, waren heel verschillend: de oudste was een brave jongen, die altijd alles deed, wat zijn vader zei. De jongste was de opstandige, die zijn eigen weg ging. Toch hebben ze ook iets gemeen: toen ze in goede doen waren zagen ze hun vader allebei als degene die hun cadeautjes moest geven, ze willen wat krijgen. De jongste zoon eist zijn erfdeel op bij leven van zijn vader: “het deel van het bezit waarop ik recht heb”. De oudste zoon die altijd zo zijn best had gedaan, vindt dat hij tenminste weleens een bokje had verdiend om met zijn vrienden feest te vieren.

Niet altijd voorspoed
Ook dat kunnen we misschien wel herkennen. Veel mensen kijken zo naar God: Hij is degene die hun mooie cadeaus moet geven: gezondheid, geld, geluk, een mooi gezin; ze zijn teleurgesteld als het anders loopt. Natuurlijk hoop ik ook wel dat God me bij zal staan, maar toch is dat niet de kern waar het om gaat: God wil dat wij levend zijn, niet dood; Hij wil dat we gevonden worden en niet verloren zijn. Dat wil zeggen dat Hij verlangt met ons verbonden te zijn als een kind met zijn vader en dat het geloof in ons mag leven, waardoor wij bergen kunnen verzetten, een kruisje kunnen dragen en gericht zijn op de hemel. De voorspoed doet ons niet altijd goed.

De genade van tegenslag
Hoe het kan gaan als welvaart en voorspoed te vanzelfsprekend worden, zien we aan de jongste zoon: Die jongen had zijn vader grof beledigd. Hij had hem behandeld alsof hij dood was: hij had zijn erfdeel opgeëist. Hij had bovendien met dat geld niks zinnigs gedaan; hij had het gewoon verbrast, hij had er op los geleefd, gewoon maar gedaan wat hij leuk vond, geen rekening gehouden met anderen, alleen aan zichzelf gedacht. Hij had gevonden dat hij geen plichten had, maar alleen maar rechten: recht op dat geld, recht op zijn eigen leven, recht op vrijheid, recht om zelf te doen wat hij wilde, recht om op eigen benen te staan. Dan is het eigenlijk een genade als het even tegen zit en hij daardoor tot bezinning komt. Zo was het in het leven van die jongste zoon en zo is het ook soms bij ons. Zo gaan we na een moeilijke tijd alles veel meer waarderen.

Toen ging hij pas terug
Die jongste zoon kwam op andere gedachten toen hij gigantisch in de problemen zat: hij had niks meer; hij had geen eten; en het enige baantje dat hij vinden kon was varkens hoeden – voor een Jood een grote schande, want varkens zijn voor hen onreine dieren; zij mochten geen varkensvlees eten –. Pas dan, als hij zo’n honger heeft dat hij de schillen van de varkens wel zou willen eten, als hij echt helemaal geen toekomst meer ziet, helemaal niet meer weet waar hij het zoeken moet, ja, dan gaat hij pas terug naar zijn vader, die al op de uitkijk staat. Dus laat niemand zich ervoor schamen naar de Vader te gaan, door nood gedreven: Hij ziet naar ons uit. Hij staat al klaar om ons in de armen te sluiten.

† Jan Hendriks

Afbeelding: Prentenbijbel , Marijke ten Cate

 

 

Vier keer per jaar een nieuwe, rijk gevulde Klooster! om even mee op adem te komen.
Nu voor maar € 45!