
31e Zondag door het jaar A – Onze daden vullen met geest en liefde
Schriftlezingen: Maleachi 1,14b-2,2b; 1 Tessalonicenzen 2,7b-9 en Matteüs 23,1-12
Gewetensonderzoek van de curie
Het was destijds groot nieuws. En iedereen had het erover: “Paus Franciscus beschuldigt de Romeinse Curie van spirituele Alzheimer”. In zijn kersttoespraak tot de medewerkers van dat bestuursapparaat van de kerk had de paus een hele lijst ‘kwalen’ opgesomd: geestelijke ziekten en verleidingen, waar een medewerker in de Curie aan zou zijn bloot gesteld. Velen vonden het maar wat goed dat de paus de Curie eens goed de waarheid zei, anderen vonden het niet kunnen dat hij dit had gedaan, want welke leiding gevende spreekt zijn mensen in het openbaar nu zo toe? En Alzheimer is een heel nare ziekte. Maar de bedoeling was niet zozeer om die mensen van de Curie de waarheid eens goed in te wrijven en te zeggen wat er fout is – de paus had ook niet gezegd dat ze dit allemaal fout deden -, maar om punten te benoemen die voor een gewetensonderzoek belangrijk zijn, want een gewetensonderzoek moet concreet zijn en to the point, het moet niet in vage algemeenheden blijven steken: hoe vervul ik mijn dienst, mijn roeping in mijn beroep, in de samenleving, in de kerk, in mijn gezin? Dat is een vraag die eigenlijk iedereen betreft. Jaren later deed ik retraite; de retraiteleider gaf deze toespraak van de paus ter voorbereiding op mijn biecht. Toen zag ik pas goed hoe mooi en treffend die was!
De eerste liefde niet vergeten
En die spirituele Alzheimer? Die ziekte heeft met vergeetachtigheid te maken. De paus bedoelde ermee dat we allemaal – en echt niet alleen de Romeinse curie – het gevaar lopen om onze oorspronkelijke bezieling onder te laten sneeuwen, “de eerste liefde” waarmee we een taak of een zending, een beroep of huwelijk begonnen zijn en dus ‘vergeetachtig’ te worden voor het vuur van het begin, het oorspronkelijke élan. Dit is het gevaar dat we die taak, die relatie of wat dan ook een beetje ‘ambtelijk’ te gaan vervullen, dat de ziel eruit verdwijnt, dat we die niet vanuit de liefde beleven en dus de echte vreugde zullen missen.
Belust op eretitels en ereplaatsen
Ik moest daaraan denken bij de woorden van het evangelie van deze zondag. Het is één van de scherpste toespraakjes van Jezus tegen de Schriftgeleerden en Farizeeën. De kern van het verwijt is dat de ziel – met de liefde, het vertrouwvol geloof en de vreugde – bij die religieuze leiders is gaan ontbreken. Hun godsdienst is uiterlijk en onecht, ambtelijk geworden. Ze zoeken ereplaatsen en eretitels, maar hart en ziel zijn eruit. De Joden moesten bij het morgengebed gebedsriemen dragen, de tefilim, en aan de vier slippen van het bovenkleed moesten zij gebedskwasten dragen, de zizit. Deze religieuze leiders droegen de tefilim en de zizit altijd en dan ook nog in de uitvoering extra extra large om lekker op te vallen! Maar er zat geen hart achter, geen echte vroomheid, geen hartelijke, geleefde band met God. Het was dus niet meer de zichtbare uitdrukking van een innerlijk beleefde werkelijkheid. Ook verlangden zij met alle eretitels te worden begroet. Jezus gaat daar tegen in: Je moet je niet laten voorstaan op titels en rangen. Het gaat er dan natuurlijk niet omdat het voortaan verboden is vader te zeggen tegen je papa of leraar tegen een docent, maar het gaat om die uiterlijkheid, dat ambtelijke, die eer van een functie die niet aan een echte dienstbaarheid, aan gelovige inzet en liefdevolle betrokkenheid voldoet. De boodschap van Jezus is: Leef vanuit je hart, je goede, gelovige hart. Zo’n hart is altijd ook een eenvoudig hart en een nederig hart, dat kan niet anders. Zoek naar wat je hart kan voeden.
Beschouw de eigen weg…
Wie – door die “spirituele Alzheimer”, zoals paus Franciscus dat noemt -, zijn eigen geestelijke weg vergeet, zijn vallen en opstaan zal eerder oordelen hebben over anderen, omdat die vergeet dat een mens in ontwikkeling is. We zijn allemaal een weg gegaan met hobbels en kuilen, vallen en opstaan. In sommige dingen moesten we groeien, we zijn tegen grenzen aangelopen, we kregen soms goede raad, we hebben veel aan bepaalde mensen te danken, en ga zo maar door… Wie omkijkt en de weg ziet die hijzelf is gegaan, verlaat de uiterlijkheid en zal meer begrip voor anderen hebben. We mogen nu eenmaal leren en groeien met Gods hulp.
Vul het met je hart
Oudere mensen weten nog wel dat vroeger ‘s avonds in de gezinnen de rozenkrans werd gebeden. Voor velen werd dat iets van een formaliteit, iets uiterlijks, wat ook nog af moest, maar niet voor iedereen. Deze week was ik bij een oudere priester, nu met emeritaat, die me zei: “Nog nooit heb ik zo vaak de rozenkrans gebeden als in deze fase van mijn leven, dat gebed doet me goed”. Die rozenkrans was nu voor hem gevuld met innerlijkheid, met liefde en beschouwing. Kortom, dit is onze opgave: alles wat we doen, alle gebed dat we verrichten, woorden en daden te vullen met ons hart; als we iets uiterlijk doen, krijgt het geen goede plaats, het wordt meer iets van status, van imago, van een indruk die we maken, het krijgt iets Farizeïsch. Als we iets verrichten met geloof en liefde, als we ons hart erin leggen, worden het iets moois en rijks, iets met inhoud en een dienst. Laten we de Heer vragen dat we onze missie in dit leven met gelovige inspiratie mogen kunnen volbrengen, zonder spirituele Alzheimer.
† Jan Hendriks
Afbeelding: Linus Schütz via Pixabay