
25e zondag door het jaar A – Verklaring omtrent gedrag
Schriftlezingen: Jesaja 55,6-9; Filippensen 1,20c-24+27a en Matteüs 20,1-16
‘Pak je geld maar aan, en ga. Ik wil die laatste evenveel geven als jou. Of mag ik niet met het mijne doen wat ik wil? Of ben jij jaloers omdat ik goed ben?’ (Matteüs 20,14-15)
In de parabel worden arbeiders geronseld voor de wijngaard. We horen over fulltimers, parttimers en mannen die maar een uurtje gaan werken. In zijn tijd zag Jezus wat toeristen nog steeds zien in landen als Jordanië en Egypte. Elke morgen drommen mannen bijeen op het marktplein. Ze kletsen, drinken koffie en wachten op een vrachtwagen die arbeiders komt oppikken voor een klus op het land of in de bouw. Soms hebben ze geluk en valt er wat te verdienen. Maar meestal is het wachten tevergeefs. Elke dag opnieuw.
Eerst wilde ik vooral één element uit de parabel van Jezus belichten. Dat de wijnboer oog heeft voor de arbeiders die werkloos zijn. Dat hij de werkers van het elfde uur, die met hun gezin niet van een uurloontje kunnen leven, een fatsoenlijk loon uitbetaalt. Dat is een actuele boodschap. Werkloosheid is een maatschappelijk kwaad, niet alleen in landen als Spanje, Italië en Griekenland met hun massale jeugdwerkloosheid, maar ook in ons land waar nog steeds bepaalde groepen jongeren en ouderen ‘de hele dag zonder werk staan’.
In deze gelijkenis geeft de wijnboer blijk van sociaal gevoel, maar toch zit hier niet de pointe van het verhaal. Want wie bedoelt Jezus met de werkers van het eerste en die van het elfde uur? Het zijn enerzijds de farizeeën en anderzijds de tollenaars en prostituees. De farizeeën protesteren dat zondaars van Jezus op de eerste rij mogen zitten: ‘Hebben wij ons dan voor niets uitgesloofd om de wet te onderhouden?’ Dan antwoordt Jezus: ‘Jullie krijgen toch wat afgesproken is? Waarom zijn jullie dan kwaad dat God goed is voor iedereen?’
Op de achtergrond van deze parabel speelt wel degelijk het besef dat werkloosheid een sociaal kwaad is. Maar de beelden van de werkgever en werknemer dienen om iets duidelijk te maken dat elke mens raakt. God geeft ieder eindeloos meer dan hij verdient, aan zondaars en aan farizeeën. Niemand kan bij God zijn loonzakje opeisen. Niemand kan bij God een verklaring omtrent gedrag overleggen, ook de farizeeën niet. ‘Als God dus zo eindeloos goed is voor jou’, zegt Jezus, ‘wie ben jij dan om je broeder of zuster geen nieuwe kans te gunnen?’
Jan Hulshof s.m.