
1e Zondag van de Veertigdagentijd jaar B – Ik ben een kind van God!
Schriftlezingen: Genesis 9 8-15; 1 Petrus 3,18-22 en Marcus 1,12-15
Veelgeliefde Zoon
Na het doopsel van Jezus door Johannes de Doper in de Jordaan, wordt Jezus onmiddellijk naar de woestijn gedreven. Dat doopsel was een moment van genade en vreugde geweest: men zag de hemel open breken en de Geest als een duif op Jezus neerkomen en er had een stem geklonken: “Jij bent mijn Zoon, in wie Ik welbehagen heb” (vgl. Mc. 1,11). Jezus werd er aangewezen als de veelgeliefde Zoon van de Vader: dag van vreugde, dag van genade.
Zijn weg is onze weg
Wat Jezus hier doet en meemaakt, doet en beleeft Hij als onze broeder, als Zoon van de Vader in wie wij zonen en dochters van de Vader zijn. Dat geestelijk kindschap van ons allen met de roeping om Jezus na te volgen, maakt dat wij niet naar Jezus kijken met een soort historische belangstelling: dat is toen en toen gebeurd, maar dat wat toen gebeurd is, is onze geestelijke weg; wat toen gezegd werd en gedaan is omwille van ons gedaan en het is een beeld van ons eigen leven. Als dus die mooie woorden in het evangelie worden voorgelezen, die Jezus bij zijn doop in de Jordaan heeft vernomen, dan zijn die woorden ook in een bepaalde zin tot ons gezegd en ze zijn fundamenteel: “Jij bent mijn zoon”, jij bent mijn dochter, “in wie ik welbehagen heb”, in wie ik vreugde vind, die ik liefheb.
Dat je een geliefd kind bent…
Veel mensen hebben in hun leven ervaringen opgedaan die hun het diepe, existentiële gevoel hebben meegegeven, dat zij afval zijn, niets waard, waard om veracht te worden, vies. Er is hun iets aangedaan, misschien zelfs onbewust. Zo’n ervaring veroorzaakt veel lijden, soms levenslange pijn en ik zou het iedereen toewensen dat hij of zij genezing mag vinden, heling en zichzelf mag kunnen zien en ervaren als wat hij of zij werkelijk is: een welbeminde zoon of dochter, Gods kind; en dat die mens vrij kan adem halen, want deze ervaring van het kindschap is een grote hulp om alles wat ons in het leven overkomt in het licht van de liefde, van het bemind worden, te kunnen ervaren. Want het leven brengt ons van alles, zoet en zuur.
Naar de woestijn gedreven
Dat laat ons het evangelie zien dat we vandaag hebben gelezen op deze eerste zondag van de vasten: Jezus wordt door de Geest naar de woestijn gedreven. De woestijn is op zich geen prettige plaats, water en voedsel, alle eerste menselijke behoeften ontbreken daar. Maar het is de Geest die Jezus daarheen uitdrijft. De oorspronkelijke Griekse tekst van het evangelie gebruikt hier hetzelfde woord als wordt gehanteerd voor het uitdrijven van duivels! Het gaat dus niet zozeer om een keuze van Jezus, Hij wordt er met kracht en geweld zomaar in gebracht, in die woestijn situatie!
Onze woestijn
Dit is voor ons mensen vaak al een moeilijk punt: ook wij worden dikwijls in situaties gebracht, die wij als een woestijn ervaren, droog en dor, niet gemakkelijk, maar het overkomt ons en we kunnen de situatie niet veranderen. Het eerste wat dan van ons wordt gevraagd, is: het moeilijke en zware, lijden en beproeving niet bij voorbaat uit te sluiten, ook de hand van God er in te zien, de kans die ons geboden wordt, de liefde die uiteindelijk onder alles zit te aanvaarden…. En weer is dan die basis zo belangrijk: dat we ons door God bemind mogen weten, als zijn geliefde kinderen: jij bent mijn zoon, mijn dochter, die woorden moeten in ons hart blijven naklinken en ze verlenen ons kracht.
Godservaring
De woestijnervaring van Jezus, die op zich een lijdenservaring is – op de proef gesteld door satan, verblijvend bij de wilde dieren, zonder voedsel, zonder water –, blijkt ook een ervaring van genade: “De engelen bewezen Hem hun diensten”. Wat we daaronder ook moeten verstaan, het is in ieder geval een Godservaring, de ervaring dat Hij in deze moeilijke omstandigheden niet in de steek werd gelaten. De veertig dagen van Jezus in deze wildernis doen ons denken aan de veertig jaren van de Joden in de woestijn, op weg naar het beloofde land. Dat was de leerschool geweest, waarin het volk van de Joden moest leren op God te vertrouwen, ook in nood, ook bij gebrek aan water en voedsel, ook bij sterke tegenstand, ook bij lijden en ziekte: het manna, de kwartels, het water uit de rots, de veilige doortocht door de zee en de koperen slang naar wie het volk moest opzien om te genezen, zo kreeg de tijd van beproeving en nood een eigen pedagogie: het volk van de Joden werd het volk van God! Het zal ons niet anders vergaan: de woestijn van ons leven zal ons vormen als we kunnen staan op de basis en het fundament van Gods liefde voor ons en er in ons hart een laag en ondertoon van vertrouwen is bij alles.
Onze kleine woestijn
We zijn de veertigdagentijd ingegaan: veertig dagen worden ons gegeven als een kleine woestijn om in onthouding, in afzien en soberheid, in aandacht voor gebed en de sacramenten, in bijzondere aandacht ook voor onze naasten, voor allen die lijden of te weinig hebben, om zo weer ruimte te maken en Gods pedagogie voor ons eigen leven te kunnen ervaren waardoor we geestelijk worden gevormd. We gaan met Jezus in deze veertig dagen op weg naar zijn lijden. Dat lijden was vreselijk, onmenselijk, het werd Hem onterecht aangedaan en toch was het goed: Jezus nam het aan uit de hand van zijn Vader en zo werd dat lijden verlossing, een bron van vrede en geluk. Moge deze tijd voor ons allen een gezegende tijd zijn.
† Jan Hendriks
Afbeelding: Katja via Pixabay