
13e zondag door het jaar A – Delen en offeren
Schriftlezingen: 2 Koningen 4,8-11+14-16a; Romeinen 6,3-4.+8-11 en Matteüs 10,37-42
Offers brengen
Toen ik mijn eerste heilige communie deed, in het begin van de zestiger jaren, leerden wij dat de heilige Mis een offer is, dat Jezus alles, heel zijn leven, voor ons geofferd heeft op het kruis en dat dat offer van Jezus wordt vernieuwd en tegenwoordig gesteld in de heilige Mis. De klemtoon werd erop gelegd dat – als je ter communie ging – je in je dagelijks leven ook offers moest brengen. En als je een offer moet brengen, moet je alles geven, niet toch stiekem een beetje voor jezelf houden. Bijvoorbeeld, je moet afstand doen van iets of van iemand, je krijgt het niet zoals je het hebben wilt, of gewoon: er wordt iets van je gevraagd, dat een zekere opoffering met zich mee brengt, doe dat dan niet innerlijk mopperend en morrend, niet zo van: “Nou ja, ik zal het dan maar weer doen, maar jullie moeten wel weten dat ik het niet leuk vind”, maar probeer het van harte te geven aan die ander en uiteindelijk aan Jezus. Blijf niet kniezen, geef het écht, dan wordt het een offer, dan wordt het iets moois en misschien op een dag een bron van vreugde en dankbaarheid. Eerlijk gezegd: ik ben nog steeds heel tevreden met wat we toen op een kinderlijke manier al leerden.
Samen delen
Een paar jaar later – na de tijd waarin ik mijn eerste heilige communie deed – werd een ander accent gelegd. De nadruk werd gelegd op de Eucharistie als maaltijd en op de heilige communie als Brood van eeuwig leven, als geestelijk voedsel. Ook niet gek! Toen werd al gauw gesproken over: “samen delen”. De Eucharistie moet ons inspireren om ons voedsel, onze rijkdom te delen met anderen die het zoveel minder hebben. De kinderen leerden bij de eerste communie dat je samen moest delen. Toen kwam je er dus beter vanaf dan bij het “offeren”: bij offeren moest je alles geven, bij delen mag je de helft zelf houden.
Iets terugdoen
Een paar jaar geleden maakte een kind in zijn onschuld een voorbede voor Moederdag: “Heer, als onze moeder iets voor ons doet, geef dat we ook eens een keer iets terug doen”. Dat is nog iets minder! De voorbede gaat ervan uit dat we alleen doen wat nodig is om niet echt ondankbaar te lijken of voor onszelf het idee te hebben dat we alleen maar voor onszelf leven.
Delen én offeren
Jezus spreekt vandaag in het evangelie tot zijn apostelen over “delen” en “offeren”. Op de eerste plaats zegt Hij dat je God bovenaan moet stellen. De woorden die Hij zegt klinken heel radicaal: wie vader of moeder, zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig. Dat is niet onaardig bedoeld van Jezus, maar wel heel reëel. Het wil zeggen: alles wat je hebt en alle mensen die je kent, zelfs de liefste, je hebt ze maar te leen gekregen; je hebt ze gekregen om ervan te genieten, maar je moet alles ook weer afstaan; alles is maar tijdelijk. Tenminste hier op aarde. Eens, in de hemel, zal je geluk – ieder geluk – voor eeuwig duren. Het is goed om niet zó gefocust te zijn op andere dingen en mensen, dat je ze niet meer ziet als een geschenk dat je tijdelijk in bruikleen hebt gekregen van de grote Baas boven… Dan staat alles in de geest van het offer. Je ziet het niet als je eigen bezit, je hebt het ergens al een heel klein beetje weggegeven… En als je het moet missen zul je zeggen: het wás ook niet van mij… Dat beleven we heel concreet wanneer we dingen met anderen delen.
Jezus zien
Jezus zegt dat Híj achter iemand staat aan wie wij iets goeds doen. Wij zijn geneigd het menselijke van die andere persoon te zien. Deze persoon vinden we sympathiek en die ander niet zozeer of helemaal niet. Toch blijft een mens die op ons niet prettig overkomt, een méns, een beeld van God en onze liefde waardig, zoals hij ook Gods liefde waardig is. Als we dat proberen te blijven zien, kunnen we met die ander delen en van harte een offer brengen.
† Jan Hendriks
Afbeelding: Stux via Pixabay